< דברים 32 >
האזינו השמים ואדברה ותשמע הארץ אמרי פי | 1 |
Hoort hemelen, want ik ga spreken, Luister, aarde, naar de woorden van mijn mond;
יערף כמטר לקחי תזל כטל אמרתי כשעירם עלי דשא וכרביבים עלי עשב | 2 |
Mijn leerdicht strome neer als de regen, Mijn rede druppele als de dauw, Als neerslag op het jonge gras, Als een stortbui op het groene kruid.
כי שם יהוה אקרא הבו גדל לאלהינו | 3 |
Want Jahweh’s naam wil ik verkonden; Geeft eer aan onzen God!
הצור תמים פעלו כי כל דרכיו משפט אל אמונה ואין עול צדיק וישר הוא | 4 |
De Rots is Hij, volmaakt in zijn werken, Want al zijn wegen zijn gerecht; Een God van trouw en zonder bedrog, Rechtvaardig en gerecht is Hij.
שחת לו לא בניו מומם דור עקש ופתלתל | 5 |
Maar zijn ontaarde zonen stonden tegen Hem op, Dat vals en bedorven geslacht!
ה ליהוה תגמלו זאת-- עם נבל ולא חכם הלוא הוא אביך קנך הוא עשך ויכננך | 6 |
Durft gij Jahweh zó vergelden, Gij dwaas en onverstandig volk? Is Hij niet uw vader, die u geschapen, Die u gemaakt heeft, en u heeft gegrond?
זכר ימות עולם בינו שנות דר ודר שאל אביך ויגדך זקניך ויאמרו לך | 7 |
Herinner u de dagen van weleer, Gedenk de jaren van vroegere geslachten; Vraag het uw vader, hij zal het u melden, Uw grijsaards, zij zullen het u zeggen:
בהנחל עליון גוים בהפרידו בני אדם יצב גבלת עמים למספר בני ישראל | 8 |
Toen de Allerhoogste aan de volken hun erfdeel gaf, En de kinderen der mensen scheidde, Toen stelde Hij de grenzen der volken vast, Naar het aantal der zonen Gods;
כי חלק יהוה עמו יעקב חבל נחלתו | 9 |
Maar het deel van Jahweh was zijn volk, Jakob was zijn erfdeel,
ימצאהו בארץ מדבר ובתהו ילל ישמן יסבבנהו יבוננהו-- יצרנהו כאישון עינו | 10 |
Hij vond hem in een woestenij In de eenzaamheid, bij het huilen der steppe. Hij heeft hem met zorgen omringd, en vertroeteld, Als de appel van zijn oog hem bewaard;
כנשר יעיר קנו על גוזליו ירחף יפרש כנפיו יקחהו ישאהו על אברתו | 11 |
Als een adelaar, die zijn nest wil lokken, En boven zijn jongen blijft zweven, Zijn vleugels spreidt, en ze opneemt, Ze draagt op zijn wieken.
יהוה בדד ינחנו ואין עמו אל נכר | 12 |
Alleen Jahweh heeft hem geleid, Geen vreemde god stond hem bij!
ירכבהו על במותי (במתי) ארץ ויאכל תנובת שדי וינקהו דבש מסלע ושמן מחלמיש צור | 13 |
Hij liet hem de toppen der aarde bestijgen, De vruchten eten van het veld, Hem honing zuigen uit een rots, En olie uit een harde steen.
חמאת בקר וחלב צאן עם חלב כרים ואילים בני בשן ועתודים עם חלב כליות חטה ודם ענב תשתה חמר | 14 |
Van de room der runderen en de melk der schapen, Van het vet van lammeren en rammen, Van de stieren van Basjan, van de bokken En van het vette merg van graan, Van het druivenbloed, van de wijn, die ge dronkt, Zijt gij vet geworden, dik en gemest.
וישמן ישרון ויבעט שמנת עבית כשית ויטש אלוה עשהו וינבל צור ישעתו | 15 |
Toen Jakob gegeten had, verzadigd was, Jesjoeroen vet was geworden, sloeg hij achteruit, En verwierp hij zijn God, die hem had geschapen; Versmaadde hij de Rots van zijn heil.
יקנאהו בזרים בתועבת יכעיסהו | 16 |
Zij prikkelden Hem met vreemde goden, Met hun gruwelen tartten zij Hem.
יזבחו לשדים לא אלה-- אלהים לא ידעום חדשים מקרב באו לא שערום אבתיכם | 17 |
Zij offerden aan duivels, aan goden van niets, Goden, die zij nooit hadden gekend: Nieuwelingen, eerst onlangs gekomen, Voor wie uw vaderen nooit hadden gevreesd.
צור ילדך תשי ותשכח אל מחללך | 18 |
Maar de Rots, die u verwekte, hebt ge vergeten, Vergeten den God, die u baarde!
וירא יהוה וינאץ מכעס בניו ובנתיו | 19 |
God zag het, en verwierp Uit gramschap zijn zonen en dochters.
ויאמר אסתירה פני מהם-- אראה מה אחריתם כי דור תהפכת המה בנים לא אמן בם | 20 |
Hij sprak: Ik zal voor hen mijn aanschijn verbergen, En wil zien, wat hun einde zal zijn; Want zij zijn een bedorven geslacht, Trouweloze kinderen!
הם קנאוני בלא אל כעסוני בהבליהם ואני אקניאם בלא עם בגוי נבל אכעיסם | 21 |
Zij hebben Mij geprikkeld door een god van niets, Mij door hun ijdelheden getart. Maar Ik zal hen prikkelen door een volk van niets, Hen tarten door een ijdel volk;
כי אש קדחה באפי ותיקד עד שאול תחתית ותאכל ארץ ויבלה ותלהט מוסדי הרים (Sheol ) | 22 |
Want een vuur is ontvlamd in mijn woede, Dat tot het diepst van het dodenrijk brandt! Het zal de aarde met haar gewassen verteren, De grondvesten der bergen verzengen. (Sheol )
אספה עלימו רעות חצי אכלה בם | 23 |
Ik zal hen overstelpen met rampen, Mijn pijlen verschieten tegen hen;
מזי רעב ולחמי רשף וקטב מרירי ושן בהמת אשלח בם עם חמת זחלי עפר | 24 |
Zij zullen uitgeput worden door honger, Verteerd door koorts en giftige pest. Tanden van wilde beesten laat Ik tegen hen los, Met venijn van serpenten in het stof;
מחוץ תשכל חרב ומחדרים אימה גם בחור גם בתולה--יונק עם איש שיבה | 25 |
Buiten moordt het zwaard hen uit, De schrik binnenshuis: Jongemannen als maagden Zuigelingen met grijsaards.
אמרתי אפאיהם אשביתה מאנוש זכרם | 26 |
Ik had zeker gezegd: Ik vaag ze weg, Laat zelfs hun gedachtenis onder de mensen verdwijnen,
לולי כעס אויב אגור-- פן ינכרו צרימו פן יאמרו ידנו רמה ולא יהוה פעל כל זאת | 27 |
Zo Ik de hoon van den vijand niet vreesde, Hun tegenstanders het niet verkeerd zouden verstaan, En zouden zeggen: Het was onze machtige hand, Niet Jahweh heeft dit alles gedaan!
כי גוי אבד עצות המה ואין בהם תבונה | 28 |
Want ze zijn een volk, dat het begrip heeft verloren, En zonder verstand;
לו חכמו ישכילו זאת יבינו לאחריתם | 29 |
Waren ze wijs, ze zouden het hebben begrepen, En hun krijgsgeluk hebben verstaan.
איכה ירדף אחד אלף ושנים יניסו רבבה אם לא כי צורם מכרם ויהוה הסגירם | 30 |
Hoe toch zou één er duizend hebben vervolgd, En twee er tienduizend op de vlucht kunnen jagen, Zo hun Rots ze niet had prijsgegeven? En Jahweh ze niet had overgeleverd?
כי לא כצורנו צורם ואיבינו פלילים | 31 |
Want niet als onze Rots is de hunne: Dat erkennen onze vijanden zelf!
כי מגפן סדם גפנם ומשדמת עמרה ענבמו ענבי רוש-- אשכלת מררת למו | 32 |
Neen, van Sodoma’s wijnstok stammen hun ranken, En van Gomorra’s wingerd: Hun druiven zijn giftige bessen, Hun trossen vol bitterheid.
חמת תנינם יינם וראש פתנים אכזר | 33 |
Drakengif is hun wijn, Dodelijk addervenijn.
הלא הוא כמס עמדי חתום באוצרתי | 34 |
Ligt dat niet bij Mij bewaard In mijn schatkamers verzegeld
לי נקם ושלם לעת תמוט רגלם כי קרוב יום אידם וחש עתדת למו | 35 |
Voor de dag van wraak en vergelding, Voor de tijd, dat hun voeten wankelen? Want nabij is de dag van hun ondergang, Wat hun bereid is, snelt toe!
כי ידין יהוה עמו ועל עבדיו יתנחם כי יראה כי אזלת יד ואפס עצור ועזוב | 36 |
Want Jahweh schaft recht aan zijn volk En ontfermt zich over zijn dienaars, Wanneer Hij ziet dat hun kracht is geweken, En er geen slaaf en geen vrije meer is.
ואמר אי אלהימו-- צור חסיו בו | 37 |
Dan zal Hij zeggen: Waar zijn nu hun goden, De rots, tot wie zij hun toevlucht namen:
אשר חלב זבחימו יאכלו ישתו יין נסיכם יקומו ויעזרכם-- יהי עליכם סתרה | 38 |
Die het vet van hun slachtoffers aten, En de wijn van hun plengoffers dronken? Laat hen opstaan en u helpen, Een schutse voor u zijn!
ראו עתה כי אני אני הוא ואין אלהים עמדי אני אמית ואחיה מחצתי ואני ארפא ואין מידי מציל | 39 |
Ziet nu, dat Ik, Ik het ben, En dat er geen God naast Mij is: Ik dood en maak levend, verbrijzel en heel! En er is niemand, die redt uit mijn hand!
כי אשא אל שמים ידי ואמרתי חי אנכי לעלם | 40 |
Waarachtig, Ik hef mijn hand naar de hemel, En zeg: Zowaar Ik eeuwig leef!
אם שנותי ברק חרבי ותאחז במשפט ידי אשיב נקם לצרי ולמשנאי אשלם | 41 |
Wanneer Ik mijn bliksemend zwaard heb gewet, En mijn hand naar het strafgericht grijpt, Zal Ik mij wreken op mijn vijand, En die Mij haten, doen boeten.
אשכיר חצי מדם וחרבי תאכל בשר מדם חלל ושביה מראש פרעות אויב | 42 |
Dan maak Ik mijn pijlen dronken van bloed, En mijn zwaard zal vlees verslinden: Van het bloed der verslagenen en gevangenen, Van het hoofd der vijandelijke vorsten.
הרנינו גוים עמו כי דם עבדיו יקום ונקם ישיב לצריו וכפר אדמתו עמו | 43 |
Stemt, naties, een jubelzang aan voor zijn volk, Omdat Hij het bloed van zijn dienaren wreekt, Wraak aan zijn vijanden oefent Maar het land van zijn volk vergiffenis schenkt!
ויבא משה וידבר את כל דברי השירה הזאת--באזני העם הוא והושע בן נון | 44 |
Zo trad Moses met Josuë, den zoon van Noen, naar voren, en zong al de woorden van dit lied ten aanhoren van het volk.
ויכל משה לדבר את כל הדברים האלה--אל כל ישראל | 45 |
En toen Moses al deze woorden ten einde toe voor heel Israël had gesproken,
ויאמר אלהם שימו לבבכם לכל הדברים אשר אנכי מעיד בכם היום אשר תצום את בניכם לשמר לעשות את כל דברי התורה הזאת | 46 |
zeide hij hun: Neemt al de vermaningen, die ik u heden heb ingeprent, ter harte, en beveelt uw zonen, al de woorden van deze Wet nauwgezet te volbrengen.
כי לא דבר רק הוא מכם--כי הוא חייכם ובדבר הזה תאריכו ימים על האדמה אשר אתם עברים את הירדן שמה לרשתה | 47 |
Want het is geen ijdel woord voor u, maar het betekent uw leven; slechts door dit woord zult ge lang in het land kunnen wonen, dat ge aan de overkant van de Jordaan in bezit gaat nemen.
וידבר יהוה אל משה בעצם היום הזה לאמר | 48 |
Nog op diezelfde dag sprak Jahweh tot Moses:
עלה אל הר העברים הזה הר נבו אשר בארץ מואב אשר על פני ירחו וראה את ארץ כנען אשר אני נתן לבני ישראל לאחזה | 49 |
Bestijg hier het gebergte Abarim, de berg Nebo in het land Moab en tegenover Jericho, en werp een blik over het land Kanaän, dat Ik aan de kinderen Israëls in eigendom ga geven.
ומת בהר אשר אתה עלה שמה והאסף אל עמיך כאשר מת אהרן אחיך בהר ההר ויאסף אל עמיו | 50 |
Dan zult ge op de berg, die ge bestijgt, sterven en verzameld worden bij uw volk, zoals uw broeder Aäron op de berg Hor is gestorven en bij zijn volk is verzameld.
על אשר מעלתם בי בתוך בני ישראל במי מריבת קדש מדבר צן--על אשר לא קדשתם אותי בתוך בני ישראל | 51 |
Want gij beiden zijt Mij ontrouw geweest te midden van Israëls kinderen bij het water van Meribat-Kadesj in de woestijn van Sin, en hebt Mij niet als heilig behandeld te midden van Israëls kinderen.
כי מנגד תראה את הארץ ושמה לא תבוא--אל הארץ אשר אני נתן לבני ישראל | 52 |
Gij zult het land, dat Ik aan Israëls kinderen zal geven, voor u zien liggen, maar het niet binnengaan.