< שמואל ב 4 >
וישמע בן שאול כי מת אבנר בחברון וירפו ידיו וכל ישראל נבהלו | 1 |
Toen Isj-Bósjet, de zoon van Saul, vernam, dat Abner in Hebron vermoord was, ontzonk hem de moed, en sloeg heel Israël de schrik om het hart.
ושני אנשים שרי גדודים היו בן שאול שם האחד בענה ושם השני רכב בני רמון הבארתי--מבני בנימן כי גם בארות תחשב על בנימן | 2 |
Nu had Isj-Bósjet, de zoon van Saul, een tweetal bendeleiders in zijn dienst: de een heette Baäna, de andere Rekab. Het waren zonen van Rimmon uit Beërot, en Benjamieten. Want ook Beërot wordt tot Benjamin gerekend,
ויברחו הבארתים גתימה ויהיו שם גרים עד היום הזה | 3 |
daar de Beërotieten naar Gittáim gevlucht zijn en daar tot op heden als vreemdelingen verblijven.
וליהונתן בן שאול בן נכה רגלים בן חמש שנים היה בבא שמעת שאול ויהונתן מיזרעאל ותשאהו אמנתו ותנס ויהי בחפזה לנוס ויפל ויפסח ושמו מפיבשת | 4 |
Jonatan, de zoon van Saul, had een zoon, die slecht ter been was. Want toen hij vijf jaar oud was, en uit Jizreël de tijding kwam aangaande Saul en Jonatan, had zijn verpleegster hem opgenomen, om met hem te vluchten; maar in haar opwinding om weg te komen, was hij komen te vallen, en kreupel geworden. Hij heette Mefibósjet.
וילכו בני רמון הבארתי רכב ובענה ויבאו כחם היום אל בית איש בשת והוא שכב את משכב הצהרים | 5 |
Deze Rekab en Baäna, de zonen van Rimmon uit Beërot, begaven zich naar het paleis van Isj-Bósjet, en kwamen daar aan op het heetst van de dag, terwijl deze zijn middagslaap hield.
והנה באו עד תוך הבית לקחי חטים ויכהו אל החמש ורכב ובענה אחיו נמלטו | 6 |
De portierster van het paleis was bij het ziften der tarwe in slaap gevallen, zodat Rekab en zijn broer Baäna langs haar heen konden glippen.
ויבאו הבית והוא שכב על מטתו בחדר משכבו ויכהו וימתהו ויסירו את ראשו ויקחו את ראשו וילכו דרך הערבה כל הלילה | 7 |
Ze drongen het paleis binnen, en staken hem dood, terwijl hij in zijn slaapkamer op bed lag. Ze hieuwen hem het hoofd af, namen dat mee en spoedden zich, de Jordaanvlakte volgend, heel de nacht voort.
ויבאו את ראש איש בשת אל דוד חברון ויאמרו אל המלך הנה ראש איש בשת בן שאול איבך אשר בקש את נפשך ויתן יהוה לאדני המלך נקמות היום הזה משאול ומזרעו | 8 |
Zij brachten het hoofd van Isj-Bósjet bij David in Hebron, en zeiden tot den koning: Hier is het hoofd van Isj-Bósjet, den zoon van Saul, uw vijand, die u naar het leven stond. Heden heeft Jahweh mijn heer en koning op Saul en zijn geslacht gewroken!
ויען דוד את רכב ואת בענה אחיו בני רמון הבארתי--ויאמר להם חי יהוה אשר פדה את נפשי מכל צרה | 9 |
Maar David gaf Rekab en zijn broer Baäna, de zonen van Rimmon uit Beërot, ten antwoord: Zo waar Jahweh leeft, die mij bevrijd heeft uit alle nood!
כי המגיד לי לאמר הנה מת שאול והוא היה כמבשר בעיניו ואחזה בו ואהרגהו בצקלג--אשר לתתי לו בשרה | 10 |
Den man, die mij kwam melden: "Saul is dood", en meende, een goede tijding te brengen, heb ik te Sikelag gegrepen en gedood, ofschoon ik hem bodeloon had moeten geven.
אף כי אנשים רשעים הרגו את איש צדיק בביתו--על משכבו ועתה הלוא אבקש את דמו מידכם ובערתי אתכם מן הארץ | 11 |
En nu een paar booswichten een onschuldig mens op zijn bed hebben vermoord, in zijn eigen huis, moet ik dan zijn bloed niet van u opeisen en u van de aardbodem verdelgen?
ויצו דוד את הנערים ויהרגום ויקצצו את ידיהם ואת רגליהם ויתלו על הברכה בחברון ואת ראש איש בשת לקחו ויקברו בקבר אבנר בחברון | 12 |
Hierop gaf David de soldaten bevel, hen te doden. Ze deden het, hakten hun de handen en voeten af, en hingen ze op bij de vijver in Hebron. Maar het hoofd van Isj-Bósjet droegen zij weg, en begroeven het in het graf van Abner te Hebron.