< Κατα Ματθαιον 27 >

1 Πρωΐας δὲ γενομένης, συμβούλιον ἔλαβον πάντες οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι τοῦ λαοῦ κατὰ τοῦ ˚Ἰησοῦ, ὥστε θανατῶσαι αὐτόν·
En toen het dag geworden was, beraadslaagden al de overpriesters en de oudsten des volks tegen Jezus, om Hem te dooden.
2 καὶ δήσαντες αὐτὸν ἀπήγαγον καὶ παρέδωκαν Πιλάτῳ τῷ ἡγεμόνι.
En zij bonden Hem en voerden Hem weg en leverden Hem over aan den stadhouder Pontius Pilatus.
3 Τότε ἰδὼν Ἰούδας ὁ παραδιδοὺς αὐτὸν, ὅτι κατεκρίθη, μεταμεληθεὶς ἔστρεψεν τὰ τριάκοντα ἀργύρια τοῖς ἀρχιερεῦσιν καὶ πρεσβυτέροις
Toen nu Judas, de verrader, zag dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en de oudsten terug en zeide:
4 λέγων, “Ἥμαρτον παραδοὺς αἷμα ἀθῷον.” Οἱ δὲ εἶπον, “Τί πρὸς ἡμᾶς; Σὺ ὄψῃ.”
Ik heb gezondigd door onschuldig bloed te verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? dat is uw zaak!
5 Καὶ ῥίψας τὰ ἀργύρια εἰς τὸν ναὸν, ἀνεχώρησεν καὶ ἀπελθὼν ἀπήγξατο.
En de zilverlingen in den tempel neergeworpen hebbende, ging hij heen en verworgde zich.
6 Οἱ δὲ ἀρχιερεῖς λαβόντες τὰ ἀργύρια εἶπον, “Οὐκ ἔξεστιν βαλεῖν αὐτὰ εἰς τὸν κορβανᾶν, ἐπεὶ τιμὴ αἵματός ἐστιν.”
Maar de overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Dit geld mag niet in de offerkist worden geworpen, daar het een bloedprijs is!
7 Συμβούλιον δὲ λαβόντες, ἠγόρασαν ἐξ αὐτῶν τὸν Ἀγρὸν τοῦ Κεραμέως, εἰς ταφὴν τοῖς ξένοις.
En toen zij beraadslaagd hadden, kochten zij daarvoor den akker van den pottebakker, tot een begraafplaats voor de vreemdelingen.
8 Διὸ ἐκλήθη ὁ ἀγρὸς ἐκεῖνος, Ἀγρὸς Αἵματος ἕως τῆς σήμερον.
Daarom is die akker tot op den huidigen dag Bloedakker genoemd.
9 Τότε ἐπληρώθη τὸ ῥηθὲν διὰ Ἰερεμίου τοῦ προφήτου λέγοντος, “Καὶ ἔλαβον τὰ τριάκοντα ἀργύρια, τὴν τιμὴν τοῦ τετιμημένου, ὃν ἐτιμήσαντο” ἀπὸ υἱῶν Ἰσραήλ,
Toen is vervuld wat gesproken is door den profeet Jeremia, als hij zegt: En zij hebben de dertig zilverlingen genomen, den prijs des gewaardeerden, dien zij gewaardeerd hebben, van de kinderen Israëls,
10 “καὶ ἔδωκαν αὐτὰ εἰς τὸν Ἀγρὸν τοῦ Κεραμέως, καθὰ συνέταξέν μοι ˚Κύριος”.
en zij hebben dien gegeven voor den akker des pottebakkers, gelijk mij de Heere bevolen heeft.
11 Ὁ δὲ ˚Ἰησοῦς ἐστάθη ἔμπροσθεν τοῦ ἡγεμόνος· καὶ ἐπηρώτησεν αὐτὸν ὁ ἡγεμὼν λέγων, “Σὺ εἶ ὁ βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων;” Ὁ δὲ ˚Ἰησοῦς ἔφη αὐτῷ, “Σὺ λέγεις.”
En Jezus stond voor den stadhouder. En de stadhouder vroeg Hem, zeggende: Zijt Gij de koning der Joden? En Jezus zeide: Gij zegt het.
12 Καὶ ἐν τῷ κατηγορεῖσθαι αὐτὸν ὑπὸ τῶν ἀρχιερέων καὶ τῶν πρεσβυτέρων, οὐδὲν ἀπεκρίνατο.
En terwijl Hij door de overpriesters en oudsten beschuldigd werd, antwoordde Hij niets.
13 Τότε λέγει αὐτῷ ὁ Πιλᾶτος, “Οὐκ ἀκούεις πόσα σου καταμαρτυροῦσιν;”
Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet hoeveel dezen tegen U getuigen?
14 Καὶ οὐκ ἀπεκρίθη αὐτῷ πρὸς οὐδὲ ἓν ῥῆμα, ὥστε θαυμάζειν τὸν ἡγεμόνα λίαν.
Maar Hij antwoordde hem geen enkel woord, zoodat de stadhouder zich zeer verwonderde.
15 Κατὰ δὲ ἑορτὴν, εἰώθει ὁ ἡγεμὼν ἀπολύειν ἕνα τῷ ὄχλῳ δέσμιον, ὃν ἤθελον.
Tegen het feest nu was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, wien zij wilden.
16 Εἶχον δὲ τότε δέσμιον ἐπίσημον, λεγόμενον Βαραββᾶν.
En zij hadden toen een beruchten gevangene, Barabbas genaamd.
17 Συνηγμένων οὖν αὐτῶν, εἶπεν αὐτοῖς ὁ Πιλᾶτος, “Τίνα θέλετε ἀπολύσω ὑμῖν, Βαραββᾶν ἢ ˚Ἰησοῦν, τὸν λεγόμενον ˚Χριστόν;”
En toen zij samengekomen waren, zeide Pilatus tot hen: Wien wilt gij dat ik u zal loslaten? Barabbas, of Jezus, die Christus genoemd wordt?
18 ᾔδει γὰρ ὅτι διὰ φθόνον παρέδωκαν αὐτόν.
Want hij wist dat ze Hem uit nijdigheid hadden overgeleverd.
19 Καθημένου δὲ αὐτοῦ ἐπὶ τοῦ βήματος, ἀπέστειλεν πρὸς αὐτὸν ἡ γυνὴ αὐτοῦ λέγουσα, “Μηδὲν σοὶ καὶ τῷ δικαίῳ ἐκείνῳ, πολλὰ γὰρ ἔπαθον σήμερον κατʼ ὄναρ διʼ αὐτόν.”
En terwijl hij op den rechterstoel zat, zond zijn vrouw tot hem, zeggende: Bemoei u toch niet met dien Rechtvaardige, want veel heb ik heden in een droom om Hem geleden!
20 Οἱ δὲ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ πρεσβύτεροι ἔπεισαν τοὺς ὄχλους, ἵνα αἰτήσωνται τὸν Βαραββᾶν, τὸν δὲ ˚Ἰησοῦν ἀπολέσωσιν.
Doch de overpriesters en de oudsten stookten de scharen op, dat zij Barabbas zouden eischen en Jezus dooden.
21 Ἀποκριθεὶς δὲ ὁ ἡγεμὼν εἶπεν αὐτοῖς, “Τίνα θέλετε ἀπὸ τῶν δύο, ἀπολύσω ὑμῖν;” Οἱ δὲ εἶπον, τὸν “Βαραββᾶν.”
En de stadhouder antwoordde en zeide tot hen: Wien van deze twee wilt gij dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barabbas!
22 Λέγει αὐτοῖς ὁ Πιλᾶτος, “Τί οὖν ποιήσω ˚Ἰησοῦν, τὸν λεγόμενον ˚Χριστόν;” Λέγουσιν πάντες, “Σταυρωθήτω.”
Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Hij moet gekruisigd worden!
23 Ὁ δὲ ἔφη, “Τί γὰρ κακὸν ἐποίησεν;” Οἱ δὲ περισσῶς ἔκραζον λέγοντες, “Σταυρωθήτω.”
En hij zeide: Wat kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij schreeuwden nog sterker: Hij moet gekruisigd worden!
24 Ἰδὼν δὲ ὁ Πιλᾶτος ὅτι οὐδὲν ὠφελεῖ, ἀλλὰ μᾶλλον θόρυβος γίνεται, λαβὼν ὕδωρ, ἀπενίψατο τὰς χεῖρας ἀπέναντι τοῦ ὄχλου λέγων, “Ἀθῷός εἰμι ἀπὸ τοῦ αἵματος τοῦ δικαίου τούτου. Ὑμεῖς ὄψεσθε.”
En toen Pilatus zag dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer oproer kwam, nam hij water en wiesch zich de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen Rechtvaardige; gij moogt het verantwoorden!
25 Καὶ ἀποκριθεὶς πᾶς ὁ λαὸς εἶπεν, “Τὸ αἷμα αὐτοῦ ἐφʼ ἡμᾶς καὶ ἐπὶ τὰ τέκνα ἡμῶν.”
En het gansche volk antwoordde en zeide: Zijn bloed kome op ons en op onze kinderen!
26 Τότε ἀπέλυσεν αὐτοῖς τὸν Βαραββᾶν, τὸν δὲ ˚Ἰησοῦν φραγελλώσας, παρέδωκεν, ἵνα σταυρωθῇ.
Toen liet hij hun Barabbas los, en Jezus gegeeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.
27 Τότε οἱ στρατιῶται τοῦ ἡγεμόνος, παραλαβόντες τὸν ˚Ἰησοῦν εἰς τὸ πραιτώριον, συνήγαγον ἐπʼ αὐτὸν ὅλην τὴν σπεῖραν.
Toen namen de soldaten van den stadhouder Jezus mede naar het rechthuis en vergaderden tegen Hem de gansche bende.
28 Καὶ ἐκδύσαντες αὐτὸν, χλαμύδα κοκκίνην περιέθηκαν αὐτῷ,
En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlaken mantel om.
29 καὶ πλέξαντες στέφανον ἐξ ἀκανθῶν, ἐπέθηκαν ἐπὶ τῆς κεφαλῆς αὐτοῦ, καὶ κάλαμον ἐν τῇ δεξιᾷ αὐτοῦ, καὶ γονυπετήσαντες ἔμπροσθεν αὐτοῦ, ἐνέπαιξαν αὐτῷ λέγοντες, “Χαῖρε, ὁ Βασιλεῦς τῶν Ἰουδαίων!”
En zij vlochten een kroon van doornen en die zetten zij op zijn hoofd, en een rietstok in zijn rechterhand. En zij knielden voor Hem neder en bespotten Hem, zeggende: Gegroet, Gij, koning der Joden!
30 Καὶ ἐμπτύσαντες εἰς αὐτὸν, ἔλαβον τὸν κάλαμον, καὶ ἔτυπτον εἰς τὴν κεφαλὴν αὐτοῦ.
En zij spuwden op Hem en namen den rietstok en sloegen Hem op zijn hoofd.
31 Καὶ ὅτε ἐνέπαιξαν αὐτῷ, ἐξέδυσαν αὐτὸν τὴν χλαμύδα καὶ ἐνέδυσαν αὐτὸν τὰ ἱμάτια αὐτοῦ, καὶ ἀπήγαγον αὐτὸν εἰς τὸ σταυρῶσαι.
En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem den mantel af en zijn eigen kleederen aan, en voerden Hem weg om gekruisigd te worden.
32 Ἐξερχόμενοι δὲ, εὗρον ἄνθρωπον Κυρηναῖον, ὀνόματι Σίμωνα. Τοῦτον ἠγγάρευσαν ἵνα ἄρῃ τὸν σταυρὸν αὐτοῦ.
En toen zij uitgingen vonden zij een man van Cyrene, Simon genaamd. Dezen dwongen zij om zijn kruis op te nemen.
33 Καὶ ἐλθόντες εἰς τόπον λεγόμενον Γολγοθᾶ, ὅ ἐστιν “Κρανίου Τόπος” λεγόμενος.
En gekomen op de plaats genaamd Golgotha, hetgeen Plaats der Doodshoofden beteekent,
34 Ἔδωκαν αὐτῷ πιεῖν οἶνον μετὰ χολῆς μεμιγμένον· καὶ γευσάμενος, οὐκ ἠθέλησεν πιεῖν.
gaven ze Hem azijn te drinken met galle vermengd. En toen Hij het geproefd had, wilde Hij niet drinken.
35 Σταυρώσαντες δὲ αὐτὸν, διεμερίσαντο τὰ ἱμάτια αὐτοῦ βάλλοντες κλῆρον,
En toen zij Hem aan het kruis gehangen hadden, verdeelden zij zijn kleederen door het lot te werpen; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben mijn kleederen onder malkander verdeeld, en hebben het lot over mijn kleeding geworpen.
36 καὶ καθήμενοι ἐτήρουν αὐτὸν ἐκεῖ.
En zij zaten neder en bewaakten Hem aldaar.
37 Καὶ ἐπέθηκαν ἐπάνω τῆς κεφαλῆς αὐτοῦ τὴν αἰτίαν αὐτοῦ γεγραμμένην, “Οὗτός ἐστιν ˚Ἰησοῦς, ὁ Βασιλεὺς τῶν Ἰουδαίων.”
En zij stelden boven zijn hoofd zijn beschuldiging, aldus geschreven: Deze is Jezus, de koning der Joden.
38 Τότε σταυροῦνται σὺν αὐτῷ δύο λῃσταί, εἷς ἐκ δεξιῶν, καὶ εἷς ἐξ εὐωνύμων.
Toen kruisigden zij met Hem twee moordenaars, een aan zijn rechter– en een aan zijn linkerzijde.
39 Οἱ δὲ παραπορευόμενοι ἐβλασφήμουν αὐτὸν, κινοῦντες τὰς κεφαλὰς αὐτῶν
En die voorbijgingen lasterden Hem, schudden hun hoofden en zeiden:
40 καὶ λέγοντες, “Ὁ καταλύων τὸν ναὸν καὶ ἐν τρισὶν ἡμέραις οἰκοδομῶν, σῶσον σεαυτόν, εἰ υἱὸς εἶ τοῦ ˚Θεοῦ, κατάβηθι ἀπὸ τοῦ σταυροῦ!”
Gij, tempelafbreker en opbouwer in drie dagen! verlos U zelven! Als Gij Gods Zoon zijt, kom dan af van het kruis!
41 Ὁμοίως οἱ ἀρχιερεῖς ἐμπαίζοντες μετὰ τῶν γραμματέων καὶ πρεσβυτέρων ἔλεγον,
En desgelijks bespotten Hem ook de overpriesters met de schriftgeleerden en de oudsten, zeggende:
42 “Ἄλλους ἔσωσεν, ἑαυτὸν οὐ δύναται σῶσαι. Βασιλεὺς Ἰσραήλ ἐστιν, καταβάτω νῦν ἀπὸ τοῦ σταυροῦ, καὶ πιστεύσομεν ἐπʼ αὐτόν.
Anderen heeft Hij verlost, en zich zelven verlossen kan Hij niet! — Koning Israëls is Hij! — Laat Hem nu afkomen van het kruis en wij zullen in Hem gelooven!
43 ‘Πέποιθεν ἐπὶ τὸν ˚Θεόν, ῥυσάσθω νῦν εἰ θέλει αὐτόν.’ Εἶπεν γὰρ, ὅτι ‘˚Θεοῦ εἰμι Υἱός.’”
Op God heeft Hij vertrouwd! Dat die Hem dan nu redde, indien Hij Hem genegen is! Hij heeft toch gezegd: Ik ben Gods Zoon!
44 Τὸ δʼ αὐτὸ καὶ οἱ λῃσταὶ, οἱ συσταυρωθέντες σὺν αὐτῷ, ὠνείδιζον αὐτόν.
En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars die met Hem gekruisigd waren.
45 Ἀπὸ δὲ ἕκτης ὥρας, σκότος ἐγένετο ἐπὶ πᾶσαν τὴν γῆν ἕως ὥρας ἐνάτης.
En van de zesde ure af was er duisternis over de geheele aarde tot de negende ure toe.
46 Περὶ δὲ τὴν ἐνάτην ὥραν, ἐβόησεν ὁ ˚Ἰησοῦς φωνῇ μεγάλῃ λέγων, “Ἐλωί, Ἐλωί, λεμὰ σαβαχθάνι;” Τοῦτʼ ἔστιν, “˚Θεέ μου, ˚Θεέ μου, ἵνα τί με ἐγκατέλιπες;”
En omtrent de negende ure riep Jezus met een groote stem, zeggende: Eli! Eli! lema sabachtanei! dat is: Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?
47 Τινὲς δὲ τῶν ἐκεῖ ἑστηκότων ἀκούσαντες ἔλεγον, ὅτι “Ἠλίαν φωνεῖ οὗτος.”
En sommigen die daar stonden, hoorden dit en zeiden: Deze roept Elias!
48 Καὶ εὐθέως δραμὼν εἷς ἐξ αὐτῶν καὶ λαβὼν σπόγγον, πλήσας τε ὄξους καὶ περιθεὶς καλάμῳ, ἐπότιζεν αὐτόν.
En terstond liep een van hen, en nam een spons gevuld met azijn en die op een riet gestoken hebbende, gaf hij Hem te drinken.
49 Οἱ δὲ λοιποὶ ἔλεγον, “Ἄφες, ἴδωμεν εἰ ἔρχεται Ἠλίας σώσων αὐτόν.”
Maar de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien of Elias komt om Hem te verlossen!
50 Ὁ δὲ ˚Ἰησοῦς πάλιν κράξας φωνῇ μεγάλῃ, ἀφῆκεν τὸ πνεῦμα.
En Jezus wederom roepende met een groote stem, gaf den geest.
51 Καὶ ἰδοὺ, τὸ καταπέτασμα τοῦ ναοῦ ἐσχίσθη ἀπʼ ἄνωθεν ἕως κάτω, εἰς δύο καὶ ἡ γῆ ἐσείσθη, καὶ αἱ πέτραι ἐσχίσθησαν,
En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde en de steenrotsen barstten;
52 καὶ τὰ μνημεῖα ἀνεῴχθησαν, καὶ πολλὰ σώματα τῶν κεκοιμημένων ἁγίων ἠγέρθη·
en de graven werden geopend en vele lichamen van ontslapen heiligen werden opgewekt,
53 καὶ ἐξελθόντες ἐκ τῶν μνημείων μετὰ τὴν ἔγερσιν αὐτοῦ, εἰσῆλθον εἰς τὴν ἁγίαν πόλιν καὶ ἐνεφανίσθησαν πολλοῖς.
en uit de graven uitgegaan zijnde, kwamen zij na zijn verrijzenis in de heilige stad en verschenen aan velen.
54 Ὁ δὲ ἑκατόνταρχος καὶ οἱ μετʼ αὐτοῦ τηροῦντες τὸν ˚Ἰησοῦν, ἰδόντες τὸν σεισμὸν καὶ τὰ γενόμενα, ἐφοβήθησαν σφόδρα λέγοντες, “Ἀληθῶς Υἱὸς ˚Θεοῦ ἦν οὗτος.”
De hoofdman nu en die met hem waren en Jezus bewaakten, ziende de aardbeving en wat er geschied was, werden zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk, Gods Zoon was deze!
55 Ἦσαν δὲ ἐκεῖ γυναῖκες πολλαὶ ἀπὸ μακρόθεν θεωροῦσαι, αἵτινες ἠκολούθησαν τῷ ˚Ἰησοῦ ἀπὸ τῆς Γαλιλαίας διακονοῦσαι αὐτῷ,
En daar waren vele vrouwen die het van verre aanschouwden; deze waren Jezus gevolgd van Galilea om Hem te dienen.
56 ἐν αἷς ἦν Μαρία ἡ Μαγδαληνὴ, καὶ Μαρία ἡ τοῦ Ἰακώβου καὶ Ἰωσὴ μήτηρ, καὶ ἡ μήτηρ τῶν υἱῶν Ζεβεδαίου.
Onder deze was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedeüs.
57 Ὀψίας δὲ γενομένης, ἦλθεν ἄνθρωπος πλούσιος ἀπὸ Ἁριμαθαίας, τοὔνομα Ἰωσήφ, ὃς καὶ αὐτὸς ἐμαθήτευσεν τῷ ˚Ἰησοῦ.
Toen het nu avond geworden was, kwam er een rijk man van Arimathea, genaamd Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was.
58 Οὗτος προσελθὼν τῷ Πιλάτῳ, ᾐτήσατο τὸ σῶμα τοῦ ˚Ἰησοῦ. Τότε ὁ Πιλᾶτος ἐκέλευσεν ἀποδοθῆναι.
Deze kwam tot Pilatus en verzocht om het lichaam van Jezus. Toen gebood Pilatus het hem te geven.
59 καὶ λαβὼν τὸ σῶμα, ὁ Ἰωσὴφ ἐνετύλιξεν αὐτὸ σινδόνι καθαρᾷ,
En Jozef nam het lichaam en wond het in rein lijnwaad,
60 καὶ ἔθηκεν αὐτὸ ἐν τῷ καινῷ αὐτοῦ μνημείῳ, ὃ ἐλατόμησεν ἐν τῇ πέτρᾳ, καὶ προσκυλίσας λίθον μέγαν τῇ θύρᾳ τοῦ μνημείου, ἀπῆλθεν.
en leide het in zijn nieuwen grafkelder, dien hij in een rots had uitgekapt; en als hij een grooten steen had gewenteld tegen den ingang van den grafkelder, ging hij weg.
61 Ἦν δὲ ἐκεῖ Μαριὰμ ἡ Μαγδαληνὴ καὶ ἡ ἄλλη Μαρία, καθήμεναι ἀπέναντι τοῦ τάφου.
En Maria Magdalena en de andere Maria zaten daar, tegenover het graf.
62 Τῇ δὲ ἐπαύριον, ἥτις ἐστὶν μετὰ τὴν παρασκευήν, συνήχθησαν οἱ ἀρχιερεῖς καὶ οἱ Φαρισαῖοι πρὸς Πιλᾶτον
En den volgenden dag, dat is den dag na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de fariseërs tot Pilatus en zeiden:
63 λέγοντες, “Κύριε, ἐμνήσθημεν ὅτι ἐκεῖνος ὁ πλάνος εἶπεν ἔτι ζῶν, ‘Μετὰ τρεῖς ἡμέρας ἐγείρομαι.’
Heer, wij herinneren ons, dat deze verleider, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen.
64 Κέλευσον οὖν ἀσφαλισθῆναι τὸν τάφον ἕως τῆς τρίτης ἡμέρας, μήποτε ἐλθόντες οἱ μαθηταὶ κλέψωσιν αὐτὸν καὶ εἴπωσιν τῷ λαῷ, ‘Ἠγέρθη ἀπὸ τῶν νεκρῶν’, καὶ ἔσται ἡ ἐσχάτη πλάνη χείρων τῆς πρώτης.”
Beveel dan dat het graf bewaakt worde tot den derden dag toe, opdat zijn discipelen niet komen bij nacht en Hem stelen en tot het volk zeggen: Hij is verrezen van de dooden! En zoo zou het laatste bedrog erger zijn dan het eerste.
65 Ἔφη δὲ αὐτοῖς ὁ Πιλᾶτος, “Ἔχετε κουστωδίαν, ὑπάγετε ἀσφαλίσασθε ὡς οἴδατε.”
En Pilatus zeide tot hen: Gij hebt een wacht; gaat heen en bewaakt het zoo goed gij kunt.
66 Οἱ δὲ πορευθέντες ἠσφαλίσαντο τὸν τάφον, σφραγίσαντες τὸν λίθον μετὰ τῆς κουστωδίας.
En zij gingen heen en bewaakten het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende.

< Κατα Ματθαιον 27 >