< Παροιμίαι 16 >
De mens heeft schikkingen des harten; maar het antwoord der tong is van den HEERE.
2 πάντα τὰ ἔργα τοῦ ταπεινοῦ φανερὰ παρὰ τῷ θεῷ οἱ δὲ ἀσεβεῖς ἐν ἡμέρᾳ κακῇ ὀλοῦνται
Alle wegen des mans zijn zuiver in zijn ogen; maar de HEERE weegt de geesten.
Wentel uw werken op den HEERE, en uw gedachten zullen bevestigd worden.
De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil; ja, ook den goddeloze tot den dag des kwaads.
5 ἀκάθαρτος παρὰ θεῷ πᾶς ὑψηλοκάρδιος χειρὶ δὲ χεῖρας ἐμβαλὼν ἀδίκως οὐκ ἀθῳωθήσεται
Al wie hoog is van hart, is den HEERE een gruwel; hand aan hand, zal hij niet onschuldig zijn.
Door goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend; en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade.
7 ἀρχὴ ὁδοῦ ἀγαθῆς τὸ ποιεῖν τὰ δίκαια δεκτὰ δὲ παρὰ θεῷ μᾶλλον ἢ θύειν θυσίας
Als iemands wegen den HEERE behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.
8 ὁ ζητῶν τὸν κύριον εὑρήσει γνῶσιν μετὰ δικαιοσύνης οἱ δὲ ὀρθῶς ζητοῦντες αὐτὸν εὑρήσουσιν εἰρήνην
Beter is een weinig met gerechtigheid, dan de veelheid der inkomsten zonder recht.
9 πάντα τὰ ἔργα τοῦ κυρίου μετὰ δικαιοσύνης φυλάσσεται δὲ ὁ ἀσεβὴς εἰς ἡμέραν κακήν
Het hart des mensen overdenkt zijn weg; maar de HEERE stiert zijn gang.
10 μαντεῖον ἐπὶ χείλεσιν βασιλέως ἐν δὲ κρίσει οὐ μὴ πλανηθῇ τὸ στόμα αὐτοῦ
Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden in het gericht.
11 ῥοπὴ ζυγοῦ δικαιοσύνη παρὰ κυρίῳ τὰ δὲ ἔργα αὐτοῦ στάθμια δίκαια
Een rechte waag en weegschaal zijn des HEEREN; alle weegstenen des zaks zijn Zijn werk.
12 βδέλυγμα βασιλεῖ ὁ ποιῶν κακά μετὰ γὰρ δικαιοσύνης ἑτοιμάζεται θρόνος ἀρχῆς
Het is der koningen gruwel goddeloosheid te doen; want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd.
13 δεκτὰ βασιλεῖ χείλη δίκαια λόγους δὲ ὀρθοὺς ἀγαπᾷ
De lippen der gerechtigheid zijn het welgevallen der koningen; en elkeen van hen zal liefhebben dien, die rechte dingen spreekt.
14 θυμὸς βασιλέως ἄγγελος θανάτου ἀνὴρ δὲ σοφὸς ἐξιλάσεται αὐτόν
De grimmigheid des konings is als de boden des doods; maar een wijs man zal die verzoenen.
15 ἐν φωτὶ ζωῆς υἱὸς βασιλέως οἱ δὲ προσδεκτοὶ αὐτῷ ὥσπερ νέφος ὄψιμον
In het licht van des konings aangezicht is leven; en zijn welgevallen is als een wolk des spaden regens.
16 νοσσιαὶ σοφίας αἱρετώτεραι χρυσίου νοσσιαὶ δὲ φρονήσεως αἱρετώτεραι ὑπὲρ ἀργύριον
Hoeveel beter is het wijsheid te bekomen, dan uitgegraven goud, en uitnemender, verstand te bekomen, dan zilver!
17 τρίβοι ζωῆς ἐκκλίνουσιν ἀπὸ κακῶν μῆκος δὲ βίου ὁδοὶ δικαιοσύνης ὁ δεχόμενος παιδείαν ἐν ἀγαθοῖς ἔσται ὁ δὲ φυλάσσων ἐλέγχους σοφισθήσεται ὃς φυλάσσει τὰς ἑαυτοῦ ὁδούς τηρεῖ τὴν ἑαυτοῦ ψυχήν ἀγαπῶν δὲ ζωὴν αὐτοῦ φείσεται στόματος αὐτοῦ
De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart.
18 πρὸ συντριβῆς ἡγεῖται ὕβρις πρὸ δὲ πτώματος κακοφροσύνη
Hovaardigheid is voor de verbreking, en hoogheid des geestes voor den val.
19 κρείσσων πραΰθυμος μετὰ ταπεινώσεως ἢ ὃς διαιρεῖται σκῦλα μετὰ ὑβριστῶν
Het is beter nederig van geest te zijn met de zachtmoedigen, dan roof te delen met de hovaardigen.
20 συνετὸς ἐν πράγμασιν εὑρετὴς ἀγαθῶν πεποιθὼς δὲ ἐπὶ θεῷ μακαριστός
Die op het woord verstandelijk let, zal het goede vinden; en die op den HEERE vertrouwt, is welgelukzalig.
21 τοὺς σοφοὺς καὶ συνετοὺς φαύλους καλοῦσιν οἱ δὲ γλυκεῖς ἐν λόγῳ πλείονα ἀκούσονται
De wijze van hart zal verstandig genoemd worden; en de zoetheid der lippen zal de lering vermeerderen.
22 πηγὴ ζωῆς ἔννοια τοῖς κεκτημένοις παιδεία δὲ ἀφρόνων κακή
Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid.
23 καρδία σοφοῦ νοήσει τὰ ἀπὸ τοῦ ἰδίου στόματος ἐπὶ δὲ χείλεσιν φορέσει ἐπιγνωμοσύνην
Het hart eens wijzen maakt zijn mond verstandig, en zal op zijn lippen de lering vermeerderen.
24 κηρία μέλιτος λόγοι καλοί γλύκασμα δὲ αὐτῶν ἴασις ψυχῆς
Liefelijke redenen zijn een honigraat, zoet voor de ziel, en medicijn voor het gebeente.
25 εἰσὶν ὁδοὶ δοκοῦσαι εἶναι ὀρθαὶ ἀνδρί τὰ μέντοι τελευταῖα αὐτῶν βλέπει εἰς πυθμένα ᾅδου
Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
26 ἀνὴρ ἐν πόνοις πονεῖ ἑαυτῷ καὶ ἐκβιάζεται ἑαυτοῦ τὴν ἀπώλειαν ὁ μέντοι σκολιὸς ἐπὶ τῷ ἑαυτοῦ στόματι φορεῖ τὴν ἀπώλειαν
De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem.
27 ἀνὴρ ἄφρων ὀρύσσει ἑαυτῷ κακά ἐπὶ δὲ τῶν ἑαυτοῦ χειλέων θησαυρίζει πῦρ
Een Belialsman graaft kwaad; en op zijn lippen is als brandend vuur.
28 ἀνὴρ σκολιὸς διαπέμπεται κακὰ καὶ λαμπτῆρα δόλου πυρσεύει κακοῖς καὶ διαχωρίζει φίλους
Een verkeerd man zal krakeel inwerpen; en een oorblazer scheidt den voornaamsten vriend.
29 ἀνὴρ παράνομος ἀποπειρᾶται φίλων καὶ ἀπάγει αὐτοὺς ὁδοὺς οὐκ ἀγαθάς
Een man des gewelds verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg, die niet goed is.
30 στηρίζων ὀφθαλμοὺς αὐτοῦ λογίζεται διεστραμμένα ὁρίζει δὲ τοῖς χείλεσιν αὐτοῦ πάντα τὰ κακά οὗτος κάμινός ἐστιν κακίας
Hij sluit zijn ogen, om verkeerdheden te bedenken; zijn lippen bijtende, volbrengt hij het kwaad.
31 στέφανος καυχήσεως γῆρας ἐν δὲ ὁδοῖς δικαιοσύνης εὑρίσκεται
De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.
32 κρείσσων ἀνὴρ μακρόθυμος ἰσχυροῦ ὁ δὲ κρατῶν ὀργῆς κρείσσων καταλαμβανομένου πόλιν
De lankmoedige is beter dan de sterke; en die heerst over zijn geest, dan die een stad inneemt.
33 εἰς κόλπους ἐπέρχεται πάντα τοῖς ἀδίκοις παρὰ δὲ κυρίου πάντα τὰ δίκαια
Het lot wordt in den schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE.