Job 26
1 Darauf erwidert Job und spricht:
Maar Job antwoordde en zeide:
2 "Wie trefflich hilfst du doch dem Schwachen und stärkst den Arm den Kraftlosen!
Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
3 Welch feinen Rat gibst du der Unweisheit und offenbarst dem Zweifler soviel Kluges!
Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
4 Wen hast du denn belehren wollen? Und wessen Geist geht von dir aus?
Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?
5 Die Schatten in der Unterwelt geraten außer sich, die Wasser und die sie bewohnen. -
De doden zullen geboren worden van onder de wateren, en hun inwoners.
De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf. (Sheol h7585)
7 Er spannt den Bären aus im Leeren und läßt die Erde schweben überm Nichts.
Hij breidt het noorden uit over het woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
8 Gewässer bindet er in seine Wolken; nicht reißt darunter das Gewölk.
Hij bindt de wateren in Zijn wolken; nochtans scheurt de wolk daaronder niet.
9 Er überzieht des Vollmonds Scheibe, darüber breitend sein Gewölk.
Hij houdt het vlakke Zijns troons vast; Hij spreidt Zijn wolk daarover.
10 Und eine Grenze zieht er über den Gewässern, dort wo sich treffen Licht und Finsternis.
Hij heeft een gezet perk over het vlakke der wateren rondom afgetekend, tot aan de voleinding toe des lichts met de duisternis.
11 Des Himmels feste Säulen schwanken; vor seinem Drohen wanken sie.
De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.
12 Durch seine Kraft weckt er den Ozean; sein Ungestüm bricht er durch seine Klugheit.
Door Zijn kracht klieft Hij de zee, en door Zijn verstand verslaat Hij haar verheffing.
13 Durch seinen Geist besteht des Himmels Schöne, und seine Hand erschuf die flücht'ge Schlange.
Door Zijn Geest heeft Hij de hemelen versierd; Zijn hand heeft de langwemelende slang geschapen.
14 Das sind nur seines Waltens Säume und nur ein Weniges, was wir so von ihm hören. Wer kann da erst die Donnersprache seiner Allgewalt verstehen?"
Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
