Psalm 145
1 [S. die Anm. zu Ps. 25] N [Ein Lobgesang. Von David.] Ich will dich erheben, mein Gott, du König, und deinen Namen preisen immer und ewiglich.
Een lofzang van David. Aleph. O mijn God, Gij Koning! ik zal U verhogen, en Uw Naam loven in eeuwigheid en altoos.
2 Jeden Tag will ich dich preisen, und deinen Namen loben immer und ewiglich.
Beth. Te allen dage zal ik U loven, en Uw Naam prijzen in eeuwigheid en altoos.
3 Groß ist Jehova und sehr zu loben, und seine Größe ist unerforschlich.
Gimel. De HEERE is groot en zeer te prijzen, en Zijn grootheid is ondoorgrondelijk.
4 Ein Geschlecht wird dem anderen rühmen deine Werke, und deine Machttaten werden sie verkünden.
Daleth. Geslacht aan geslacht zal Uw werken roemen; en zij zullen Uw mogendheden verkondigen.
5 Reden will ich von der herrlichen Pracht deiner Majestät und von deinen Wundertaten.
He. Ik zal uitspreken de heerlijkheid der eer Uwer majesteit, en Uw wonderlijke daden.
6 Und sie werden sprechen von der Kraft deiner furchtbaren Taten, und deine Großtaten werde ich erzählen.
Vau. En zij zullen vermelden de kracht Uwer vreselijke daden; en Uw grootheid, die zal ik vertellen.
7 Das Gedächtnis deiner großen Güte werden sie hervorströmen lassen, und deine Gerechtigkeit jubelnd preisen.
Zain. Zij zullen de gedachtenis der grootheid Uwer goedheid overvloediglijk uitstorten, en zij zullen Uw gerechtigheid met gejuich verkondigen.
8 Gnädig und barmherzig ist Jehova, langsam zum Zorn und groß an Güte.
Cheth. Genadig en barmhartig is de HEERE, lankmoedig en groot van goedertierenheid.
9 Jehova ist gut gegen alle, und seine Erbarmungen sind über alle seine Werke.
Teth. De HEERE is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken.
10 Es werden dich loben, Jehova, alle deine Werke, und deine Frommen dich preisen.
Jod. Al Uw werken, HEERE, zullen U loven, en Uw gunstgenoten zullen U zegenen.
11 Sie werden sprechen von der Herrlichkeit deines Reiches und werden reden von deiner Macht,
Caph. Zij zullen de heerlijkheid Uws Koninkrijks vermelden, en Uw mogendheid zullen zij uitspreken.
12 Um den Menschenkindern kundzutun seine Machttaten und die prachtvolle Herrlichkeit seines Reiches.
Lamed. Om de mensenkinderen bekend te maken Zijn mogendheden, en de eer der heerlijkheid Zijns Koninkrijks.
13 Dein Reich ist ein Reich aller Zeitalter, und deine Herrschaft durch alle Geschlechter hindurch.
Mem. Uw Koninkrijk is een Koninkrijk van alle eeuwen, en Uw heerschappij is in alle geslacht en geslacht.
14 Jehova stützt alle Fallenden und richtet auf alle Niedergebeugten.
Samech. De HEERE ondersteunt allen, die vallen, en Hij richt op alle gebogenen.
15 Aller Augen warten auf dich, und du gibst ihnen ihre Speise zu seiner Zeit;
Ain. Aller ogen wachten op U; en Gij geeft hun hun spijs te zijner tijd.
16 Du tust deine Hand auf und sättigst alles Lebendige nach Begehr. [O. mit Huld; wie 5. Mose 33,23]
Pe. Gij doet Uw hand open, en verzadigt al wat er leeft, naar Uw welbehagen.
17 Jehova ist gerecht in allen seinen Wegen und gütig in allen seinen Taten. [O. Werken]
Tsade. De HEERE is rechtvaardig in al Zijn wegen, en goedertieren in al Zijn werken.
18 Nahe ist Jehova allen, die ihn anrufen, allen, die ihn anrufen in Wahrheit.
Koph. De HEERE is nabij allen, die Hem aanroepen, allen, die Hem aanroepen in der waarheid.
19 Er tut das Verlangen derer, die ihn fürchten; ihr Schreien hört er und rettet sie.
Resch. Hij doet het welbehagen dergenen, die Hem vrezen, en Hij hoort hun geroep, en verlost hen.
20 Jehova bewahrt alle, die ihn lieben, und alle Gesetzlosen vertilgt er.
Schin. De HEERE bewaart al degenen, die Hem liefhebben; maar Hij verdelgt alle goddelozen.
21 Mein Mund soll das Lob Jehovas aussprechen; und alles Fleisch preise seinen heiligen Namen immer und ewiglich!
Thau. Mijn mond zal den prijs des HEEREN uitspreken, en alle vlees zal Zijn heiligen Naam loven in der eeuwigheid en altoos.
