Job 42

1 Und Hiob antwortete Jehova und sprach:

En Job antwoordde Jahweh, en sprak:

2 Ich weiß, daß du alles vermagst, und kein Vorhaben dir verwehrt werden kann.

Ik weet, dat Gij alles vermoogt, En geen uwer plannen wordt verijdeld.

3 Wer ist es, der den Rat verhüllt ohne Erkenntnis? [Vergl. Kap. 38,2] So habe ich denn beurteilt, was ich nicht verstand, [Eig. ohne zu verstehen] Dinge, zu wunderbar für mich, die ich nicht kannte. [Eig. ohne zu erkennen]

Ja, wie zou de Voorzienigheid duister maken Door woorden zonder verstand? Ik heb dus zonder inzicht gesproken, Over dingen, te wonderbaar voor mijn begrip!

4 Höre doch, und ich will reden; ich will dich fragen, und du belehre mich!

Ach, luister toch, als ik spreek; En leer mij, als ik U vragen stel!

5 Mit dem Gehör des Ohres hatte ich von dir gehört, aber nun hat mein Auge dich gesehen.

Door horen zeggen heb ik van U vernomen, Maar thans heeft mijn eigen oog U aanschouwd:

6 Darum verabscheue ich mich und bereue in Staub und Asche.

Daarom herroep ik, wat ik gezegd heb, En doe ik boete in stof en as!

7 Und es geschah, nachdem Jehova diese Worte zu Hiob geredet hatte, da sprach Jehova zu Eliphas, dem Temaniter: Mein Zorn ist entbrannt wider dich und wider deine beiden Freunde; denn nicht geziemend habt ihr von mir geredet, wie mein Knecht Hiob.

Toen Jahweh tot Job dit betoog had gehouden, sprak Hij tot Elifaz van Teman: Mijn gramschap is tegen u en uw beide vrienden ontstoken, omdat gij over Mij de waarheid niet hebt gezegd, evenals mijn dienaar Job.

8 Und nun nehmet euch sieben Farren und sieben Widder, und gehet zu meinem Knechte Hiob und opfert ein Brandopfer für euch. Und Hiob, mein Knecht, möge für euch bitten; denn [O. nur] ihn will ich annehmen, damit ich nicht an euch tue nach eurer Torheit; denn nicht geziemend habt ihr von mir geredet, wie mein Knecht Hiob.

Neemt daarom zeven stieren en zeven rammen, en gaat ermee naar mijn dienaar Job; draagt ze voor u als een brandoffer op, en laat mijn dienaar Job voor u bidden. Dan zal Ik terwille van hem u niet straffen voor de dwaasheid, dat gij over Mij de waarheid niet hebt gezegd, evenals mijn dienaar Job.

9 Da gingen Eliphas, der Temaniter, und Bildad, der Schuchiter, und Zophar, der Naamathiter, und taten, wie Jehova zu ihnen geredet hatte; und Jehova nahm Hiob an.

Elifaz van Teman, Bildad van Sjóeach en Sofar van Naäma gingen dus heen, en deden wat Jahweh hun bevolen had. En Jahweh was Job terwille.

10 Und Jehova wendete die Gefangenschaft Hiobs, als er für seine Freunde betete; und Jehova mehrte alles, was Hiob gehabt hatte, um das Doppelte.

Nadat Job dus voor zijn vrienden gebeden had, herstelde hem Jahweh niet alleen in zijn vroegere staat, maar schonk hem het dubbele van wat hij vroeger bezat.

11 Und es kamen zu ihm alle seine Brüder und alle seine Schwestern und alle seine früheren Bekannten; und sie aßen mit ihm in seinem Hause, und sie bezeugten ihm ihr Beileid und trösteten ihn über all das Unglück, welches Jehova über ihn gebracht hatte; und sie gaben ihm ein jeder eine Kesita, [ein gewisses Gewicht an Gold oder Silber, welches dem Empfänger als Geld dargewogen wurde] und ein jeder einen goldenen Ring.

Nu kwamen al zijn broers en zusters, en al zijn vroegere kennissen naar hem toe, en hielden maaltijd met hem in zijn huis; zij beklaagden hem en troostten hem over al het leed, dat Jahweh over hem had gebracht, en gaven hem allen een gouden munt en een gouden ring ten geschenke.

12 Und Jehova segnete das Ende Hiobs mehr als seinen Anfang; und er bekam vierzehntausend Stück Kleinvieh und sechstausend Kamele und tausend Joch Rinder und tausend Eselinnen.

En Jahweh zegende het verder leven van Job nog meer dan het vroegere: hij kreeg veertienduizend schapen en zesduizend kamelen, duizend koppel runderen en duizend ezelinnen.

13 Und es wurden ihm sieben Söhne und drei Töchter geboren.

Ook kreeg hij twee maal zeven zonen en drie dochters;

14 Und er gab der ersten den Namen Jemima, [Taube] und der zweiten den Namen Kezia, [Kassia] und der dritten den Namen Keren-Happuk. [Schminkhorn]

de eerste noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde Kéren-Happoek.

15 Und so schöne Frauen wie die Töchter Hiobs wurden im ganzen Lande nicht gefunden. Und ihr Vater gab ihnen ein Erbteil inmitten ihrer Brüder.

In heel het land werden geen vrouwen gevonden, zo schoon als de dochters van Job; haar vader gaf haar een erfdeel evenals aan haar broers

16 Und Hiob lebte nach diesem 140 Jahre; und er sah seine Kinder und seine Kindeskinder, vier Geschlechter.

Daarna leefde Job nog honderd veertig jaar, en mocht niet alleen zijn kinderen aanschouwen, maar ook zijn kleinkinderen tot in het vierde geslacht.

17 Und Hiob starb, alt und der Tage satt.

En Job stierf oud en hoogbejaard.