Psaumes 71

1 Des fils de Jonadab et des premiers captifs.

Op U, o HEERE! betrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid.

2 Délivrez-moi dans votre justice, et arrachez-moi à la persécution. Inclinez vers moi votre oreille, et sauvez-moi.

Red mij door Uw gerechtigheid, en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij, en verlos mij.

3 Soyez-moi un Dieu protecteur, et un lieu fortifié; afin que vous me sauviez; Parce que c’est vous qui êtes mon ferme appui et mon refuge.

Wees mij tot een Rotssteen, om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt bevel gegeven, om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg.

4 Mon Dieu, arrachez-moi de la main d’un pécheur, d’un homme agissant contre la loi et inique;

Mijn God, bevrijd mij van de hand des goddelozen, van de hand desgenen, die verkeerdelijk handelt, en des opgeblazenen.

5 Parce que c’est vous qui êtes ma patience, Seigneur; Seigneur, mon espérance depuis ma jeunesse.

Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan.

6 Sur vous j’ai été appuyé à ma naissance: dès le sein de ma mère vous avez été mon protecteur. Vous avez toujours été l’objet de mes chants.

Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U.

7 Je suis devenu comme un prodige pour la plupart; mais vous êtes mon aide puissant.

Ik ben velen als een wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht.

8 Que ma bouche soit remplie de louange, afin que je chante votre gloire; tout le jour, votre grandeur.

Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, den gansen dag met Uw heerlijkheid.

9 Ne me rejetez pas au temps de ma vieillesse; lorsque ma force m’a manqué, ne m’abandonnez pas.

Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat.

10 Parce que mes ennemis ont parlé de moi, et ceux qui observaient mon âme ont tenu conseil ensemble,

Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen,

11 Disant: Dieu l’a délaissé, poursuivez-le, saisissez-le: parce qu’il n’est personne qui le délivre.

Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser.

12 Dieu, ne vous éloignez pas de moi; mon Dieu, voyez à me secourir.

O God, wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijn hulp.

13 Qu’ils soient confondus, et qu’ils périssent, ceux qui disent du mal de mon âme: qu’ils soient couverts de confusion et de honte, ceux qui me cherchent des maux.

Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken.

14 Pour moi, toujours j’espérerai: j’ajouterai à toutes vos louanges.

Doch ik zal geduriglijk hopen, en zal al Uw lof nog groter maken.

15 Ma bouche annoncera votre justice, tout le jour, et votre salut. Parce que je n’ai pas connu une science vaine,

Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil; hoewel ik de getallen niet weet.

16 J’entrerai dans les puissances du Seigneur: Seigneur, je me souviendrai de votre justice seule.

Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren HEEREN; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen.

17 Ô Dieu, vous m’avez instruit dès ma jeunesse, et je publierai vos merveilles opérées jusqu’à ce jour,

O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen.

18 Et dans ma vieillesse et ma décrépitude, ô Dieu; ne me délaissez pas, jusqu’à ce que j’annonce votre bras à toute la génération qui doit venir;

Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dezen geslachte verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.

19 Et votre justice, ô Dieu, qui s’élèvent jusqu’aux cieux, et les grandes choses que vous avez faites: ô Dieu, qui est semblable à vous?

Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk?

20 Que vous m’avez montré de tribulations nombreuses et pénibles! mais revenant, vous m’avez rendu la vie, et vous m’avez ramené des abîmes de la terre.

Gij, Die mij veel benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.

21 Vous avez multiplié votre magnificence; et revenant, vous m’avez consolé.

Gij zult mijn grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.

22 Aussi moi je glorifierai en vous, sur des instruments de psaume, votre vérité: ô Dieu, je vous chanterai sur la harpe, vous qui êtes le saint d’Israël.

Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israels!

23 Mes lèvres exulteront, lorsque je vous chanterai, ainsi que mon âme que vous avez rachetée;

Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt.

24 Et ma langue aussi s’exercera tout le jour à chanter votre justice, alors que seront confondus et couverts de honte ceux qui me cherchent des maux.

Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken.