< Cantiques 7 >

1 Reviens! reviens! Sulamithe; reviens! reviens! afin que nous te voyions! – – Pourquoi regardez-vous la Sulamithe comme une danse de deux chœurs? – –
Hoe sierlijk uw passen In de sandalen, vorstendochter; Uw wiegende heupen als snoeren, Door meesterhanden gemaakt.
2 Que tes pieds sont beaux dans ta chaussure, fille de prince! Les contours de ta hanche sont comme des colliers ouvragés par les mains de l'artiste;
Uw navel een welgerond bekken, Waarin geen wijn mag ontbreken; Uw lijf een tarweschelf, Van lelies omringd.
3 ta taille est une coupe arrondie où ne manque jamais le vin parfumé; ton sein, un tas de froment enclos dans des lys,
Uw beide borsten twee hertenwelpen, Tweelingen van een gazel;
4 tes deux mamelles, comme les deux faons jumeaux d'une biche;
Uw hals een toren van ivoor, Uw ogen als de vijvers van Chesjbon, Bij de poort der volkrijke stad; Uw neus als de Libanon-spits, Die naar Damascus ziet.
5 ton col, comme une tour d'ivoire, tes yeux, comme les étangs d'Hesbon à la porte de Beth-Rabbim, ton nez, comme la tour du Liban qui regarde Damas,
Het hoofd op u als de Karmel. Uw lokken als purper, In uw vlechten ligt een koning gevangen.
6 ta tête élevée est pareille au Carmel, et tes cheveux, à la pourpre royale, dans les réseaux qui les retiennent.
Wat zijt ge schoon, wat zijt ge bevallig, Een liefste vol bekoorlijkheid!
7 Que tu es belle et que tu es attrayante, ô mon amour, avec tes charmes!
Uw slanke leest is als een palm, Uw borsten trossen van druiven.
8 Par ce port qui est le tien, tu ressembles au palmier, et ta gorge présente deux grappes du dattier.
Ik dacht: Ik wil de palm beklimmen, Zijn dadels grijpen. Uw borsten mogen voor mij zijn Als druiventrossen uit de wingerd; De geur van uw adem als appels,
9 Je dis: Je veux m'élancer à la cime du palmier, et saisir ses rameaux! Que ton sein soit comme les grappes de la vigne, et le parfum de ton haleine, comme la pomme [de Cydon],
Uw mond als de edelste wijn…. Die rechtens naar mijn beminde stroomt, Maar afgeleefde lippen ontvliedt!
10 et ta bouche, comme un vin excellent – – qui coule facilement pour mon bien-aimé, glisse sur les lèvres de ceux qui s'endorment.
Neen, ik blijf van mijn beminde, En zijn verlangen gaat uit naar mij! ….
11 Je suis à mon bien-aimé, et l'objet de ses désirs.
Ach kom, mijn beminde, Gaan wij uit naar het veld; Laat ons overnachten in dorpen, Gaan wij vroeg de wijngaarden in.
12 Viens, mon bien-aimé, allons aux champs, demeurons au village!
Laat ons zien, of de wijnstok al uitbot, Of de bloesems zijn opengegaan, Of de granaten al bloeien: Daar zal ik u mijn liefde schenken!
13 Dès le matin nous irons aux vignes, nous observerons si la vigne pousse, épanouit ses boutons, si les grenadiers sont en fleur. Là je te ferai le don de mon amour.
De liefdeappelen verspreiden hun geur, Boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, Jonge vruchten en oude: Ik spaarde ze voor u, mijn beminde!

< Cantiques 7 >