Psaumes 77
1 Au maître chantre préposé aux Jeduthunites. Cantique d'Asaph. Ma voix s'élève à Dieu, et je prie; ma voix s'élève à Dieu, ô qu'il m'écoute!
Voor muziekbegeleiding; voor Jedoetoen. Een psalm van Asaf. Luide roep ik tot Jahweh; Luide tot God, opdat Hij mij hore!
2 Dans mon jour d'angoisse je cherche le Seigneur; la nuit mes mains sont tendues, et ne se lassent point; mon âme repousse la consolation.
Overdag zoek ik in mijn benauwdheid den Heer, ‘s Nachts strekken mijn handen zich uit, onvermoeid.
3 Je pense à Dieu, et je gémis, je réfléchis, et mon esprit se voile. (Pause)
Mijn ziel weigert troost: denk ik aan God, ik moet kreunen; Peins ik na, mijn geest is verslagen.
4 Tu tiens mes paupières éveillées, je suis agité, et je ne puis parler.
Ik kan mijn ogen niet sluiten, En van onrust niet spreken.
5 Je repasse les jours de jadis, les années d'autrefois,
Ik denk aan de oude dagen terug, En herinner me weer de vroegere jaren;
6 je me rappelle mes chants de la nuit, je réfléchis en mon cœur, et mon esprit cherche.
Ik lig er ‘s nachts over te peinzen, Te klagen, en in mijn gedachten te tobben.
7 Le Seigneur rejettera-t-Il à jamais, ne sera-t-Il plus désormais propice?
Zou de Heer dan voor altijd verstoten, En nooit genadig meer zijn;
8 Pour toujours sa grâce a-t-elle cessé, en est-ce fait de la promesse à perpétuité?
Zou zijn liefde voorgoed zijn verdwenen, Zijn belofte verbroken, die Hij deed van geslacht tot geslacht;
9 Dieu a-t-Il oublié la pitié, et dans sa colère arrêté le cours de ses compassions? (Pause)
Zou God zijn vergeten, Zich te ontfermen, Of in zijn toorn zijn hart hebben gesloten?
10 Et je dis: Voici ce qui me fait souffrir: la droite du Très-haut n'est plus la même…
Maar ik sprak: Neen, dìt werp ik ver van mij af, Dat de hand van den Allerhoogste veranderd zou zijn!
11 Je veux rappeler les actes de l'Éternel; car je me rappelle tes miracles d'autrefois;
Ik dacht dus aan uw daden, o Jahweh, Dacht terug aan uw vroegere wonderen;
12 et je veux méditer sur toutes tes œuvres, et considérer tes hauts faits.
Peinsde over al uw werken, Overwoog, wat door U is verricht.
13 O Dieu, ta voie est sainte; quel Dieu est grand comme Dieu?
Ja, uw weg was heilig, o God; Welke God was ontzaglijk als Jahweh!
14 Tu es le Dieu qui fais des miracles! Tu as manifesté ta puissance parmi les peuples.
Gij waart de God, die wonderen wrochtte, En uw macht aan de heidenen toonde!
15 De ton bras tu délivras ton peuple, les enfants de Jacob et de Joseph. (Pause)
Gij hebt door uw arm uw volk verlost, De zonen van Jakob en Josef!
16 Les eaux t'ont vu, ô Dieu, les eaux t'ont vu, et ont tremblé, et les flots ont été ébranlés.
De wateren zagen U, o God, De wateren zagen U en beefden, Zelfs de zeeën begonnen te rillen;
17 Les nuages ont épandu les eaux, et les nues ont fait entendre une voix, et tes flèches volèrent.
De wolken goten stromen neer, Het zwerk daverde en dreunde, Langs alle kant vlogen uw schichten rond.
18 Ton tonnerre éclata en roulements, les éclairs illuminèrent le monde. La terre s'émut et trembla.
Uw donder kraakte en rolde, Uw bliksems verlichtten de wereld, De aarde rilde en beefde!
19 La mer fut ton chemin, et les grandes eaux, tes sentiers; et l'on ne put reconnaître tes traces.
Uw weg liep midden door de zee, Uw pad door onstuimige wateren; Toch bleven uw sporen onzichtbaar!
20 Comme un troupeau tu conduisis ton peuple, par les mains de Moïse et d'Aaron.
Zo hebt Gij uw volk als schapen geleid, Door de hand van Moses en Aäron!
