Psaumes 71
1 De David, un psaume chanté par les fils de Jonadab et les chefs lorsqu'ils étaient prisonniers. Seigneur, j'ai espéré en toi; que je ne sois pas confondu à jamais.
Tot U neem ik mijn toevlucht, o Jahweh; Laat mij toch nooit beschaamd komen staan.
2 Dans ta justice défends-moi, et délivre-moi; incline vers moi ton oreille, et sauve-moi.
Bevrijd en verlos mij door uw genade, Hoor mij aan, en kom mij te hulp.
3 Sois pour moi un Dieu protecteur et une place fortifiée, afin de me sauver; car tu es mon appui et mon refuge.
Wees mij een veilige, altijd toegankelijke rots; Gewaardig U, mij te helpen, want Gij zijt mijn toevlucht en schuts!
4 Mon Dieu, tire-moi de la main du pécheur, de celle du pervers et du méchant.
Mijn God, red mij uit de hand van den boze, Uit de vuist van tyran en verdrukker.
5 Car tu es mon attente, Seigneur; Seigneur, tu es mon espérance dès ma jeunesse.
Want Gij, o Heer, zijt mijn hoop, Van kindsbeen af mijn vertrouwen, o Jahweh;
6 A peine conçu, j'ai été confirmé en toi; dès le sein de ma mère, tu es mon abri; mes chants ne cessent de s'adresser à toi.
Ik steunde op U van de moederschoot af, Reeds vóór mijn geboorte waart Gij mijn beschermer. In U heb ik altijd gejubeld,
7 J'ai été comme un prodige pour un grand nombre; et toi, tu es ma force et mon appui.
Zodat ik velen een voorbeeld kon zijn. Gij zijt mijn machtige toevlucht geweest,
8 Que ma bouche soit pleine de louanges, afin que je chante tout le jour ta gloire et ta grandeur.
Mijn mond bleef vervuld van uw lof; Zo heb ik uw glorie bezongen, Uw heerlijkheid iedere dag!
9 Ne me fais point tomber au temps de la vieillesse; quand ma force sera défaillante, ne m'abandonne pas.
Verstoot mij niet, nu ik oud ben; Verlaat mij niet, nu de kracht mij ontzinkt.
10 Car mes ennemis ont parlé contre moi; ceux qui épient mon âme ont tenu conseil ensemble,
Want mijn vijanden houden al beraad over mij, En die mijn leven belagen, smeden samen hun plannen.
11 Disant: Dieu l'a délaissé, poursuivez-le, saisissez-le; car nul n'est là pour le défendre.
Ze zeggen: "God heeft hem verlaten; vervolgt en grijpt hem; Want er is niemand, die hem kan redden!"
12 Dieu, ne t'éloigne point de moi; mon Dieu, viens à mon aide!
O God, blijf niet ver van mij af; Mijn God, kom mij spoedig te hulp!
13 Qu'ils soient confondus et détruits, les calomniateurs de mon âme; qu'ils soient revêtus de honte et d'humiliation, ceux qui me veulent du mal.
Laat schaamte en schande hen treffen, Die mijn leven belagen; Hoon en smaad hen bedekken, Die mijn ongeluk zoeken.
14 Pour moi, j'espérerai toujours; je te louerai de plus en plus.
Maar ìk wil standvastig vertrouwen, En al uw glorie blijven verkonden:
15 Ma bouche proclamera tout le jour ta justice et ton salut; car je ne connais pas les œuvres intellectuelles.
Mijn mond zal uw gerechtigheid melden, En altijd uw heil, want ik ken er geen maat van;
16 Mais j'entrerai dans la contemplation de la puissance de Dieu; Seigneur, je me souviendrai seulement de ta justice.
Ik zal de machtige daden des Heren verhalen, Jahweh, uw gerechtigheid roemen, de uwe alleen!
17 Tu m'as instruit, Seigneur, dès ma jeunesse, et jusqu'ici j'ai annoncé tes merveilles.
Gij hebt mij van jongsaf geleid, o mijn God, En tot nu toe heb ik uw wonderen verkondigd;
18 Et je continuerai jusqu'à l'extrême vieillesse; ô Dieu, ne m'abandonne pas avant que j'aie annoncé, à toute la génération future, ton bras et ta puissance,
Wil mij ook thans, nu ik oud ben en grijs, Toch nimmer verlaten, o God; Dan zal ik dit geslacht uw arm doen kennen, Heel het komend geslacht uw kracht.
19 Et ta justice, ô mon Dieu, jusqu'au plus haut des cieux, et les grandes choses que tu as faites. O Dieu, qui donc est semblable à toi?
Uw rechtvaardigheid reikt tot de hemel, o God; Want Gij hebt grote dingen gedaan: wie is U gelijk, o mijn God!
20 Autant de fois tu m'as fait voir de nombreuses et cruelles afflictions, autant de fois tu es revenu à moi pour me vivifier; et tu m'as ramené des abîmes de la terre.
Wel liet Gij mij veel smarten en rampen verduren, Maar Gij zult mij nu doen herleven,
21 Tu as multiplié sur moi ta libéralité, et tu es revenu à moi, et tu m'as consolé, et tu m'as ramené des abîmes de la terre.
Mij optrekken uit de diepten der aarde, Nog meer mij verhogen, en troosten.
22 Et moi, sur mes instruments de musique, je confesserai, ô mon Dieu, ta vérité; je te chanterai des psaumes sur la cithare, ô Saint d'Israël!
Dan zal ik op harpen U danken voor uw trouw, o mijn God; U, Israëls Heilige, op de citer bezingen.
23 Mes lèvres se réjouiront quand je chanterai pour toi, et aussi mon âme que tu as affranchie.
Mijn lippen zullen bij mijn lofzangen jubelen, Met mijn ziel, die Gij hebt verlost;
24 Ma langue, tout le jour, racontera ta justice, lorsque ceux qui me veulent du mal auront été humiliés et confondus.
Ook mijn tong zal iedere dag uw rechtvaardigheid melden, Als schaamte en schande hen treffen, die mijn ongeluk zochten!
