Psaumes 18
1 Jusqu'à la Fin. Pour David, serviteur de Dieu: il a composé au Seigneur les paroles de ce psaume le jour que le Seigneur l'a sauvé des mains de tous ses ennemis, et des mains de Saül, Et il a dit: Seigneur, je t'aimerai, toi qui es ma force.
Voor muziekbegeleiding. Van den Dienaar van Jahweh; van David, die tot Jahweh de woorden van dit lied heeft gericht, toen Jahweh hem had verlost uit de hand van al zijn vijanden en ook uit de hand van Saul. En hij sprak: Ik heb U lief, o Jahweh, mijn kracht;
2 Seigneur, mon appui, mon refuge et mon libérateur! Mon Dieu est mon champion, j'espèrerai en lui, il est mon défenseur, la force de mon salut; c'est lui qui me protège.
Jahweh, mijn toevlucht, mijn burcht en mijn veste; Mijn God, mijn rots, waarop ik kan schuilen, Mijn schild, de hoorn van mijn heil, en mijn schutse.
3 J'invoquerai le Seigneur en le louant, et je serai sauvé des mains de mes ennemis.
Ik roep: Geprezen zij Jahweh! En ben van mijn vijand verlost.
4 Les angoisses de la mort m'ont environné; des torrents d'iniquités m'ont grandement troublé.
De branding van de dood had mij al gegrepen, De golven der onderwereld sloegen over mij heen;
5 J'étais investi par les tourments de l'enfer, j'avais été surpris par les filets de la mort. (Sheol h7585)
De strikken van het dodenrijk hielden mij vast, De klemmen van de dood lagen voor mij gereed: (Sheol h7585)
6 En ces afflictions, j'ai invoqué le Seigneur; j'ai crié vers mon Dieu: de sa demeure sainte il a entendu ma voix; mes cris arrivent jusqu'à lui, ils pénétreront dans ses oreilles.
Maar ik riep tot Jahweh in mijn nood, En schreide om hulp tot mijn God. En Hij hoorde mijn stem in zijn vorstelijke woning, Mijn hulpgeroep drong door tot zijn oren:
7 Et la terre a été ébranlée, elle a tremblé, et les assises des montagnes ont été troublées jusqu'en leurs fondements; et elles ont chancelé, parce que le Seigneur était courroucé contre eux.
Daar schudde en beefde de aarde, Rilden en dreunden de fundamenten der bergen; Want Hij was in woede ontstoken,
8 Sa colère a fait jaillir de la fumée; et son visage a lancé sa flamme; des charbons en ont été embrasés.
Rook steeg op uit zijn neus, Verslindend vuur spoot uit zijn mond, En gloeiende kolen spatten er uit.
9 Il a incliné les cieux et il est descendu, et l'obscurité était sous ses pieds.
Hij boog de hemel, en daalde neer, Grauwe wolken onder zijn voeten;
10 Et il est monté sur les Chérubins, et il a volé; il a volé sur les ailes des vents;
Hij besteeg den Cherub en vloog in het rond, Zwevend op de windewieken.
11 Et il s'est entouré de ténèbres, et il y a fait son tabernacle dans l'eau sombre des nuées de l'air.
Hij sloeg de duisternis als een dek om Zich heen, Donkere nevels, dreigende wolken waren zijn tent;
12 Et les nuées ont passé devant lui, chassées par sa splendeur; il a lancé de la grêle et des charbons de feu.
En door de gloed, die voor Hem uitging, Braakten zijn wolken hagel en vurige kolen.
13 Et le Seigneur a tonné du haut du ciel; et le Très-Haut a fait entendre sa voix;
En in de hemel donderde Jahweh, Verhief de Allerhoogste zijn stem;
14 Et il a lancé ses flèches, et il a dispersé mes ennemis; il a multiplié les éclairs, et ils ont été troublés.
Hij schoot zijn pijlen en strooide ze rond, Slingerde zijn bliksems, en joeg ze uiteen.
15 Et les sources des eaux ont apparu, et les fondements de la terre ont été visibles, à cause de tes menaces, Seigneur, à cause du souffle de ta colère.
Open lag de bedding der zee, Het fundament van de aarde kwam bloot: Door uw dreigen, o Jahweh, Door het snuivend gebries van uw neus.
16 Il a envoyé son secours du haut des cieux, et il m'a pris; il m'a retiré des abîmes de l'eau.
Van boven boog Hij Zich neer, greep mij vast, En trok mij weg uit de onstuimige wateren;
17 Il m'a sauvé de mes puissants ennemis et de ceux qui me haïssent; car ils étaient plus forts que moi.
Hij verloste mij van mijn grimmigen vijand En van mijn haters, want ze waren te machtig.
18 Ils m'ont pris au dépourvu le jour de mon affliction; mais le Seigneur a été mon appui.
Ze waren uitgetrokken op de dag van mijn rampspoed, Maar Jahweh was mijn beschermer;
19 Et il m'a conduit au large; il me sauvera, à cause de sa bonne volonté pour moi. [Il m'a sauvé de mes puissants ennemis et de ceux qui me haïssent.]
Hij beveiligde mij, En bracht mij redding, omdat Hij mij liefhad.
20 Et le Seigneur me récompensera selon ma justice, et selon la pureté de mes mains.
Toen werd mijn gerechtigheid door Jahweh beloond, Mijn reinheid van handen vergolden:
21 Car j'ai gardé les voies du Seigneur; je n'ai point été impie, m'écartant de mon Dieu.
Want ik had de wegen van Jahweh bewandeld, Niet gezondigd tegen mijn God;
22 J'ai eu présents à l'esprit tous ses jugements; et ses justices je ne les ai point éloignées de moi.
Ik had al zijn geboden voor ogen gehouden, Niet zijn wetten ontweken;
23 Et je serai sans tache avec lui, et je me garderai de mon iniquité.
Ik was voor Hem zonder smet, Had mij zuiver van zonde bewaard;
24 Et le Seigneur me récompensera selon ma justice, et selon la pureté de mes mains qui est manifeste à ses yeux.
Daarom werd mijn gerechtigheid door Jahweh beloond, En mijn reinheid van handen in zijn ogen.
25 Avec le saint tu seras saint, ô Seigneur, et avec l'homme innocent, tu seras innocent.
Want voor getrouwen toont Gij U trouw, Voor rechtschapenen rechtschapen;
26 Avec l'élu, tu seras élu, et avec le méchant tu seras impitoyable.
Rein voor den reine, Maar voor de listigaards listig.
27 Et tu sauveras le peuple des humbles, et tu humilieras les yeux du superbe.
Ja, Gij redt het deemoedige volk, Maar vernedert hovaardige blikken;
28 Tu feras luire ma lampe. Seigneur mon Dieu, et tu éclaireras mes ténèbres.
Gij zijt, o Jahweh, mijn lamp, Mijn God, die licht in mijn duisternis straalt;
29 Avec l'aide de mon Dieu je ne succomberai pas aux tentations, avec lui je franchirai le mur qui m'environne.
Met U durf ik de stormloop beginnen, Met mijn God de wallen bespringen.
30 O mon Dieu, ta voie est irréprochable; les paroles du Seigneur ont été éprouvées comme le feu; il est le protecteur de ceux qui espèrent en lui.
God! Volmaakt zijn zijn wegen, Jahweh’s woord is gelouterd. Hij is voor allen een schild, Die vluchten tot Hem.
31 Car qui est Dieu, sinon le Seigneur? qui est Dieu, sinon notre Dieu?
Wie toch is God, dan Jahweh alleen; Wie een rots, dan alleen onze God!
32 C'est Dieu qui m'a ceint de force et qui a rendu ma voie sans tache.
God! Hij omgordt mij met kracht, En baant mij een veilige weg;
33 C'est lui qui a donné à mes pieds l'agilité du cerf, et qui m'a établi sur les hauts lieux.
Hij maakt mijn voeten vlug als hinden, En doet mij de hoogste toppen beklimmen;
34 C'est lui qui a exercé mes mains aux combats, et qui a rendu mes bras forts comme un arc d'airain.
Hij oefent mijn handen ten strijde, Mijn armen tot het spannen van de koperen boog.
35 Tu m'as accordé ta protection, pour mon salut; ta main droite m'a soutenu; tes châtiments ont réussi à me corriger; tes châtiments mêmes continueront de m'instruire.
Zo hebt Gij mij het schild van uw heil gereikt; Uw rechterhand heeft mij gestut, uw goedheid maakte mij groot.
36 Tu as élargi le chemin sous mes pas, et mes pieds n'ont point vacillé.
Gij hebt een weg voor mijn stappen gebaand, En mijn voeten wankelden niet.
37 Je poursuivrai mes ennemis, je les saisirai, je ne reviendrai pas qu'ils ne soient exterminés.
Ik vervolgde mijn vijanden, haalde ze in, En keerde niet terug, eer ik ze had verslagen;
38 Je les broierai, et ils ne pourront se soutenir; ils tomberont sous mes pieds.
Ik heb ze verpletterd, zodat ze niet opstaan, Maar onder mijn voet blijven liggen.
39 Et pour les combats tu m'as ceint de force; tu as abattu sous moi tous ceux qui s'étaient élevés contre moi.
Gij hebt mij met kracht omgord tot de strijd, Mijn tegenstanders voor mij doen bukken;
40 Et mes ennemis, tu leur as fait tourner le dos devant moi; et ceux qui me haïssaient, tu les as anéantis.
Gij liet mij de rug van mijn vijanden zien, Mijn haters heb ik verdelgd.
41 Ils ont crié, mais il n'y avait là personne qui les sauvât; ils ont crié au Seigneur, et il ne les a pas exaucés.
Nu huilen ze, maar niemand helpt: Tot Jahweh zelfs, maar Hij antwoordt hun niet;
42 Je les briserai comme la poussière à la face du vent; je les balayerai comme la boue des places publiques.
Ik vermaal ze als stof voor de wind, En vertrap ze als slijk op de straten.
43 Arrache-moi aux contradictions du peuple, tu me mettras à la tête des nations. Un peuple que je ne connaissais pas m'a été asservi;
Gij hebt mij gered uit de strijd met de volkeren, En mij aan het hoofd van de naties gesteld:
44 Son oreille m'a entendu, et il m'a obéi. Des fils révoltés m'ont menti,
Volkeren, die ik niet kende, werden mij dienstbaar, Vreemden brachten mij hulde; Nauwelijks hadden ze van mij gehoord, Of ze gehoorzaamden mij;
45 Des fils révoltés ont vieilli et ont boité, en sortant de leurs voies.
Anderen lagen uitgeput neer, En kropen sidderend uit hun burchten.
46 Vive le Seigneur, béni soit le Seigneur mon Dieu, que le Dieu de mon salut soit exalté!
Leve Jahweh! Gezegend mijn Rots; Hoogverheven de God van mijn heil!
47 C'est toi, mon Dieu, qui te charges de mes vengeances; toi qui me soumets les peuples;
Gij hebt mij gewroken, o God, Volkeren aan mij onderworpen;
48 Toi, mon libérateur contre la colère de mes ennemis, tu m'élèveras au- dessus de ceux qui se sont révoltés contre moi; tu me délivreras de l'homme inique.
Mij van mijn grimmigen vijand verlost, Zege over mijn bestrijders verleend, mij van geweldenaars bevrijd!
49 A cause de cela, Seigneur, je célébrerai ta gloire parmi les nations, et je chanterai ton nom.
Daarom wil ik U prijzen, o Jahweh, Uw Naam verheerlijken onder de volken!
50 Dieu exalte le salut de son roi; il est plein de miséricorde pour David son christ, et pour sa postérité dans les siècles des siècles.
Machtige hulp verleent Hij zijn Koning, En genade aan zijn Gezalfde: Aan David en zijn geslacht voor altijd!
