< Jérémie 35 >
1 Et la quatrième année de Sédécias, roi de Juda, le cinquième mois, Ananie, fils d'Azor le faux prophète de Gabaon dans le temple du Seigneur, me parla devant les prêtres et devant tout le peuple, disant:
Het woord, dat door Jahweh tot Jeremias gericht werd in de dagen van Jojakim, den zoon van Josias en koning van Juda.
2 Voici ce que dit le Seigneur: J'ai brisé le joug du roi de Babylone;
Ge moet naar de Rekabieten-familie gaan en een onderhoud met hen hebben; ge moet ze naar de tempel van Jahweh brengen, en hun in een der zalen wijn voorzetten.
3 Encore deux ans, et je ramènerai dans ce lieu les vases du temple du Seigneur,
Ik ging dus Jaäzanja halen, den zoon van Jirmejáhoe, zoon van Chabassinja, met zijn broers en al zijn zonen, en het hele geslacht der Rekabieten,
4 Et Jéchonias et les captifs de Juda; car je briserai le joug du roi de Babylone.
en bracht ze naar de tempel van Jahweh in de zaal der zonen van Chanan, den zoon van den godsman Jigdaljáhoe, die naast het vertrek der aanvoerders ligt en boven het vertrek van den dorpelwachter Maäsejáhoe, den zoon van Sjalloem.
5 Et Jérémie répondit à Ananie, devant tout le peuple et devant les prêtres qui se tenaient dans le temple du Seigneur.
Ik zette de leden van het Rekabieten-geslacht kannen met wijn en bekers voor, en sprak tot hen: Drinkt wijn!
6 Et Jérémie dit: Puisse réellement le Seigneur faire ainsi, confirmer ce que tu prophétises, ramener les vases du temple et tous les captifs de Babylone en ce lieu!
Maar zij gaven ten antwoord: Wij drinken geen wijn! Want onze vader Jonadab, de zoon van Rekab, heeft het ons verboden, en gezegd: Nooit moogt ge wijn drinken, gij noch uw kinderen;
7 Mais écoutez la parole du Seigneur que je vals dire à vos oreilles, et aux oreilles de tout le peuple:
gij moogt u ook geen huizen bouwen, geen koren zaaien, geen wijngaarden planten of bezitten; maar altijd moet ge in tenten wonen, opdat ge lang moogt blijven leven op de grond, waar ge rondzwerft.
8 Les prophètes qui ont été avant moi et avant vous, dans tous les siècles, ont prophétisé la guerre à maintes contrées et à maints grands royaumes.
Wij zijn onzen vader Jehonadab, den zoon van Rekab, gehoorzaam gebleven in alles wat hij ons heeft bevolen: wijzelf, onze vrouwen, onze zonen en dochters drinken ons leven lang geen wijn,
9 Quant au prophète qui a prophétisé la paix, lorsque sa parole sera accomplie, on reconnaîtra que c'est un prophète vraiment envoyé du Seigneur.
bouwen geen huizen om er in te wonen, en bezitten geen wijngaard, geen akker of bouwland.
10 Et Ananie, aux yeux de tout le peuple, retira du cou de Jérémie son collier et le brisa.
Wij zijn in tenten blijven wonen, en houden ons gehoorzaam aan al wat onze vader Jonadab ons heeft voorgeschreven.
11 Et Ananie parla devant tout le peuple, disant: Ainsi dit le Seigneur: Voilà comme je briserai le joug du roi de Babylone, en le retirant du cou d'un grand nombre de nations.
Alleen toen Nabukodonosor, de koning van Babel, tegen het land was opgetrokken, hebben we tot elkander gezegd: Komt, laten we naar Jerusalem vluchten voor het leger der Chaldeën en Arameërs. En zo wonen we nu in Jerusalem.
12 Et Jérémie s'en alla dans sa voie; et la parole du Seigneur vint à Jérémie, après qu'Ananie eut brisé le collier de son cou, disant:
Toen werd het woord van Jahweh tot Jeremias gericht:
13 Va et parle à Ananie, disant: Ainsi parle le Seigneur: Tu as brisé un collier de bois, je le remplacerai par un collier de fer;
Zo spreekt Jahweh der heirscharen, Israëls God! Ga, en spreek tot de mannen van Juda en de bewoners van Jerusalem: Zult gij u dan nimmer laten gezeggen, en naar mijn woorden luisteren, is de godsspraak van Jahweh?
14 Car voici ce que dit le Seigneur: J'ai mis un joug de fer sur le cou de toutes les nations, afin qu'elles travaillent pour le roi de Babylone.
De voorschriften van Jehonadab, den zoon van Rekab, die zijn zonen verboden heeft wijn te drinken, zijn trouw onderhouden; ze hebben geen wijn gedronken tot de dag van vandaag, maar zijn gehoorzaam gebleven aan het gebod van hun vader. En Ik ben tot u blijven spreken van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat, maar gij hebt niet naar Mij willen luisteren.
15 Et Jérémie dit à Ananie: Le Seigneur ne t'a pas envoyé, et tu as fait croire à ce peuple ce qui n'est point vrai.
Ik heb u al mijn profeten, mijn dienaars, gezonden, en u voortdurend laten vermanen: Bekeert u toch allen van uw boze wandel, verbetert toch uw gedrag, loopt geen vreemde goden na om die te vereren; dan zult ge op de grond blijven wonen, die Ik u en uw vaderen heb geschonken. Maar ge hebt niet willen horen, naar Mij niet geluisterd.
16 A cause de cela, ainsi dit le Seigneur: Voilà que je t'expulserai de la face de la terre, et cette année tu mourras.
Waarachtig, de zonen van Jehonadab, den zoon van Rekab, hebben het gebod in ere gehouden, dat hun vader hun had gegeven; maar dit volk heeft niet naar Mij willen luisteren!
17 Et il mourut le septième mois.
Daarom spreekt Jahweh der heirscharen, Israëls God! Zie, Ik zal over Juda en alle bewoners van Jerusalem alle rampen brengen, waarmee Ik ze heb bedreigd, omdat ze niet geluisterd hebben, toen Ik tot hen sprak, geen antwoord hebben gegeven, toen Ik ze riep!
Maar tot het Rekabieten-geslacht sprak Jeremias: Zo spreekt Jahweh der heirscharen, Israëls God! Omdat ge geluisterd hebt naar het voorschrift van Jehonadab, uw vader, al zijn geboden hebt opgevolgd en alles volbracht hebt wat hij u heeft bevolen:
Daarom spreekt Jahweh der heirscharen, Israëls God! Nooit zal het Jehonadab, den zoon van Rekab, aan een man ontbreken, die voor mijn aangezicht staat: in eeuwigheid niet!