Isaïe 60

1 Resplendis, Jérusalem, resplendis de lumière; car ta lumière est venue, et la gloire du Seigneur s'est levée sur toi.

Sta dan op, word verlicht, want uw licht is gekomen, De glorie van Jahweh gaat over u op!

2 Voilà que les ténèbres enveloppent la terre, et que les Gentils sont dans l'obscurité; mais le Seigneur apparaîtra sur toi, et sa gloire va se montrer en toi.

Want zie, terwijl de duisternis de aarde bedekt, En het donker de volken: Is Jahweh over u opgegaan, En straalt zijn glorie over u uit;

3 Et les rois viendront à ta lumière, et les nations à ta splendeur.

Nu komen de volkeren naar uw licht, En koningen naar uw stralenglans!

4 Lève les yeux autour de toi, et vois tes enfants rassemblés; tous tes fils sont venus de loin, et tes filles seront transportées sur les épaules des hommes.

Sla uw ogen op, en zie om u heen: Ze zijn allen verzameld, en gaan naar u op; Van verre snellen uw zonen toe, Uw dochters worden op de heup gedragen.

5 Tu verras alors, et tu seras dans l'admiration, et tu seras extasiée en ton cœur; car les richesses de la mer, des nations et des peuples seront transportées chez toi.

Gij zult het zien, en stralen van blijdschap, En uw hart zal bonzen van vreugd: Want dan stromen de schatten der zee naar u toe, De rijkdom der volken komt op u af.

6 Et il te viendra des troupeaux de chamelles, et des chameaux de Madian et de Gépha couvriront tes chemins. Tous les hommes de Saba viendront chargés d'or, et t'offriront de l'encens, et publieront la bonne nouvelle du salut de Dieu.

Een vloed van kamelen zal u bedekken, Dromedarissen van Midjan en Efa; Uit Sjeba trekken ze allen met goud en met wierook, En verkondigen blijde Jahweh’s lof.

7 Et toutes les brebis de Cédar seront rassemblées, et les béliers de Nabajoth viendront à toi; et sur mon autel on fera des offrandes qui me seront agréables, et ma maison de prière sera glorifiée.

Al de schapen van Kedar zijn voor u samengedreven, En Nebajots rammen staan voor u klaar; Ze bestijgen mijn altaar als een aangenaam offer, Om het huis van mijn glorie te eren.

8 Qui sont ceux-là qui volent vers moi comme des nuages, ou comme des colombes avec leurs petits?

Wie komen als een wolk daar aangevlogen, En als duiven naar hun til?

9 Les îles m'ont attendu, et les navires de Tarsis sont les premiers à ramener de loin tes enfants, et avec eux leur argent et leur or, pour sanctifier le nom du Seigneur saint, et glorifier le Saint d'Israël.

De bodems der kustlanden liggen voor Mij al bijeen, De schepen van Tarsjisj voorop: Om uw zonen van verre te brengen, Tegelijk met hun zilver en goud, Voor de Naam van Jahweh, uw God, Voor Israëls Heilige, die u glorie bereidt.

10 Et les étrangers réédifieront tes remparts, et leurs rois s'empresseront autour, de toi; car je t'ai frappée dans ma colère, et je t'ai aimée dans ma miséricorde.

Dan bouwen de vreemden uw muren op, En hun koningen zullen u dienen; Want al heb Ik u in mijn gramschap geslagen, In mijn liefde ontferm Ik Mij over u.

11 Et tes portes seront toujours ouvertes; on ne les fermera ni jour ni nuit pour introduire chez toi les richesses des Gentils et leurs rois qu'on t'amènera.

Uw poorten zullen altijd open staan, Nooit worden gesloten bij dag of bij nacht: Opdat de volken u hun rijkdommen brengen, Begeleid door hun vorsten.

12 Car les nations et les rois qui ne te seront pas assujettis périront, et ces nations seront complètement dévastées.

13 La gloire du Liban viendra à toi, avec le cyprès, et le cèdre, pour glorifier mon lieu saint.

De glorie van de Libanon zal tot u komen: Cypressen, platanen en dennen tezamen, Om mijn heilige stede te sieren, De plek voor mijn voeten te eren.

14 Et les fils de ceux qui t'ont humiliée et irritée viendront à toi, tout tremblants, et tu seras appelée Sion, la ville du Saint d'Israël,

Deemoedig komen de zonen van uw tyrannen tot u, Voor uw voetzolen werpen al, die u versmaadden, zich neer, Ze zullen u noemen: de Stad van Jahweh, De Sion van Israëls Heilige!

15 Parce que tu auras été abandonnée et haïe, sans que personne te secourût. Et je te donnerai une allégresse éternelle, une joie qui passera de générations en générations.

Van de verlatene, die gij waart, Van de gehate, waar niemand doorheen trok, Maak Ik een trots voor de eeuwen, Een lust van geslacht op geslacht.

16 Et tu seras allaitée du lait des nations, et tu seras nourrie des richesses des rois. Et tu sauras que je suis le Seigneur qui te sauve, le Dieu d'Israël qui te rachète.

De melk der volkeren zult ge drinken, En koninklijke borsten zuigen. Dan zult ge weten, dat Ik, Jahweh, het ben, die u redt, Jakobs Sterke, die u verlost!

17 Et au lieu d'airain je t'apporterai de l'or; au lieu de fer, je t'apporterai de l'argent; au lieu de bois, je t'apporterai de l'airain, et au lieu de pierre, je t'apporterai du fer. Et je te donnerai des princes dans la paix, et des surveillants dans la justice.

Voor koper breng Ik u goud, en zilver voor ijzer, Koper voor hout, en ijzer voor stenen. Vrede stel Ik aan tot uw leiders, En gerechtigheid tot uw heersers.

18 Et l'on n'entendra plus parler d'iniquité sur ta terre, de misère ni d'oppression sur ton territoire; mais tes remparts seront appelés Salut, et tes portes, Louanges.

Van geweld wordt in uw land niet langer gehoord, Van verwoesting noch puinen binnen uw grenzen; Maar uw muren zult ge Redding noemen, En Glorie uw poorten.

19 Et ce ne sera plus le soleil qui éclairera tes jours, ni la lune tes nuits; mais le Seigneur sera ta lumière éternelle, et Dieu ta gloire.

De zon zal des daags uw licht niet meer zijn, De glans der maan u ‘s nachts niet beschijnen; Maar Jahweh zal een eeuwig Licht voor u zijn, En uw God wordt uw Luister!

20 Et pour toi le soleil ne se couchera point, la lune ne sera point éclipsée; car le Seigneur sera ta lumière éternelle, et tes jours de deuil seront accomplis.

Uw zon gaat nimmer meer onder, En uw maan neemt niet af; Want Jahweh zal een eeuwig Licht voor u zijn: Uw dagen van rouw zijn ten einde!

21 Et ton peuple entier sera juste, et il héritera de la terre pour toujours; et il conservera ses rejetons et les œuvres de ses mains pour ma gloire.

Uw volk zal enkel rechtvaardigen zijn, En het land voor eeuwig bezitten: De loot, die Ik plantte, Het werk mijner handen, om Mij te verheerlijken.

22 Du plus petit il en sortira des milliers, et du plus faible, une grande nation. Et moi le Seigneur, au temps marqué, je les réunirai tous.

De kleinste wordt een geslacht, De geringste een machtige natie. Ik, Jahweh, heb het gezegd; Te zijner tijd zal Ik het haastig volbrengen!