Nahum 3

1 Malheur à la ville de sang, toute pleine de fausseté [et] de violence! la rapine ne la quitte pas.

Wee de bloedstad, Heel en al leugen, Volgepropt met geweld, Nooit verzadigd van roof!

2 Bruit du fouet et fracas des roues, et galop des chevaux, et chars qui bondissent; …

Hoor, het klappen der zwepen, Het knarsen der wielen, Jachtende paarden, hotsende wagens,

3 le cavalier qui s’élance, et la flamme de l’épée, et l’éclair de la lance, et une multitude de tués, et des monceaux de corps morts, et des cadavres sans fin! on trébuche sur les cadavres!

Galopperende ruiters. Flikkerende zwaarden, bliksemende lansen, Hopen gewonden, en stapels van doden; Ontelbare lijken, Men struikelt erover.

4 À cause de la multitude des prostitutions de la prostituée attrayante, enchanteresse, qui vend les nations par ses prostitutions, et les familles par ses enchantements,

Dat komt van de eindeloze ontucht der deerne, Van de bevallige tovenares, Die de volken in haar ontucht verstrikte, En stammen in haar toverkunsten.

5 voici, j’en veux à toi, dit l’Éternel des armées, et je relèverai les pans de ta robe sur ton visage, et je montrerai aux nations ta nudité, et aux royaumes ta honte.

Zie, Ik kom op u af, Is de godsspraak van Jahweh der heirscharen: Ik licht uw slippen omhoog Tot over uw hoofd. Ik laat de volken uw naaktheid zien, En koninkrijken uw schaamte;

6 Et je jetterai sur toi des ordures, et je t’avilirai, et je te donnerai en spectacle.

Ik werp vuil op u neer, Maak u tot schande en schouwspel.

7 Et il arrivera que tous ceux qui te verront fuiront loin de toi, et diront: Ninive est dévastée! Qui la plaindra? D’où te chercherai-je des consolateurs?

Dan zal al, die u ziet, van u vluchten, En zeggen: Ninive ligt verwoest! Wie zal haar beklagen, Waar zoek ik troosters voor haar?

8 Es-tu meilleure que No-Amon, qui habitait sur les canaux, des eaux autour d’elle, – elle qui avait la mer pour rempart, la mer pour sa muraille?

Of zijt gij beter dan No-Amon Dat troont aan de Nijl, van water omringd, Wiens bolwerk de zee, Wiens muren de wateren waren?

9 L’Éthiopie était sa force, et l’Égypte, et il n’y avait pas de fin; Puth et les Libyens étaient parmi ceux qui l’aidaient.

Koesj en Egypte waren zijn eindeloze kracht, Poet en de Lybiërs zijn helpers:

10 Elle aussi fut emmenée et s’en alla en captivité; ses petits enfants aussi furent écrasés aux coins de toutes les rues; on jeta le sort sur ses hommes honorables, et tous ses grands furent liés de chaînes. –

Toch moest het heen, Moest het in ballingschap gaan! Toch werden zijn kinderen te pletter geslagen Op alle hoeken der straten, Het lot over zijn edelen geworpen, Alle aanzienlijken in boeien geklonken.

11 Toi aussi, tu seras enivrée; tu seras cachée; toi aussi, tu chercheras un lieu fort devant l’ennemi.

Gij ook zult u dronken drinken, En worden beneveld; Ook gij zult op zoek moeten gaan Naar een schuilplaats tegen den vijand!

12 Toutes tes forteresses sont [comme] des figuiers avec leurs premières figues; si on les secoue, elles tombent dans la bouche de celui qui les mange.

Al uw vestingen zijn als de vijg Met vroegrijpe vruchten: Wanneer men ze schudt, Vallen ze den eter in de mond!

13 Voici, ton peuple au-dedans de toi est [comme] des femmes; les portes de ton pays sont grandes ouvertes à tes ennemis, le feu dévore tes barres.

Zie, uw volk in uw kring is als vrouwen De poorten van uw land Staan wagenwijd voor uw vijanden open, Het vuur heeft uw grendels verteerd.

14 Puise de l’eau pour le siège, fortifie tes lieux forts, entre dans la glaise et foule l’argile, répare le four à briques.

Put water voor de belegering, Versterk uw burchten; Treed de klei, en kneed het leem, Grijp de vorm voor de tichels!

15 Là, le feu te dévorera, l’épée te détruira; elle te dévorera comme l’yélek. Multiplie-toi comme l’yélek, multiplie-toi comme la sauterelle.

Daar zal het vuur u verteren, Het zwaard u verslinden: U verteren als de sprinkhaan, U verslinden als de knaagbek. Al zijt ge talrijk als de sprinkhaan,

16 Tu as augmenté le nombre de tes marchands plus que les étoiles des cieux; l’yélek se répand, puis s’envole.

Uw kooplieden in groter getal Dan de sterren aan de hemel: De knaagbek ontpopt, en vliegt heen.

17 Tes hommes d’élite sont comme les sauterelles, et tes capitaines sont comme une nuée de gobs qui campent dans les haies au frais du jour; le soleil se lève, ils s’envolent, et on ne connaît pas le lieu où ils sont.

Uw leiders zijn als de sprinkhaan, uw beambten een zwerm, Die als het koud is, in de muren gaan schuilen; Maar komt de zon, dan vliegen ze heen: Men kent de plaats niet, waar ze blijven!

18 Tes pasteurs dorment, roi d’Assyrie! tes vaillants hommes sont couchés là, ton peuple est dispersé sur les montagnes, et personne ne les rassemble.

Uw herders dommelen, koning van Assjoer, Uw vorsten slapen: Uw volk is op de bergen verstrooid, Niemand brengt het bijeen.

19 Il n’y a pas de soulagement à ta blessure; ta plaie est très maligne; tous ceux qui entendent parler de toi battent des mains sur toi; car sur qui ta méchanceté n’a-t-elle pas continuellement passé?

Geen heil voor uw plaag, Ongeneeslijk uw wonde: Wie van u hoort, klapt om u in de handen; Wie immers had niet steeds van uw boosheid te lijden?