< Romeinen 8 >
1 Zoo is er dan nu geen veroordeeling voor hen die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar het vleesch, maar naar den geest.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎥᏝ ᎿᎭᏉ ᏩᎭ ᏗᎬᏩᎾᏚᎪᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎬᏩᏯᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎾᏂᏍᏓᏩᏕᎬᎾ ᏥᎩ, ᎠᏓᏅᏙᏍᎩᏂ ᏣᏂᏍᏓᏩᏕᎦ.
2 Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.
ᎠᏓᏅᏙᏰᏃ ᎬᏂᏛ ᎠᏓᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᎬᏂᏛ ᎦᎶᏁᏛ ᏥᏌ ᏨᏗᏓᎴᎲᏍᎦ, ᎾᏍᎩ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏤᎵ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎠᏊᏓᎴᏒ ᎠᏍᎦᏂ ᎠᎴ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᎾᏤᎵ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏱ ᎠᏆᏚᏓᎸᎢ.
3 Want hetgeen voor de wet onmogelijk was, omdat zij door het vleesch zwak was, heeft God gedaan door zijn Zoon te zenden in gelijkheid aan het vleesch der zonde, en dat voor de zonde; namelijk, Hij heeft de zonde in het vleesch veroordeeld,
ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏰᏃ ᎢᎬᏩᏛᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎠᏩᎾᎦᎳᎯᏳ ᎨᏒ ᎤᏇᏓᎵ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ, — ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏩᏒ ᎤᏪᏥ ᏧᏅᏎ ᎾᏍᎩᏯ ᏗᏟᎶᏍᏔᏅᎯ ᎠᏍᎦᎾ ᎤᏇᏓᎵ, ᎠᎴ ᎠᏍᎦᏂ ᏧᎬᏩᎴᎢ, ᏚᏭᎪᏓᏁᎴ ᎤᏎᎪᎩᏎ ᎠᏍᎦᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏇᏓᎸ ᎠᏯᎥᎢ;
4 opdat de eisch der wet zou vervuld worden in ons die niet wandelen naar het vleesch maar naar den geest.
ᎾᏍᎩ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏙᏗᏱ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᏂᎦᏪᏍᎬ ᎾᏍᎩᏯ ᏚᏳᎪᏛ ᎢᎦᏛᏁᎰᎲᏍᏗᏱ, ᎠᏴ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎢᏗᏍᏓᏩᏕᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎩ, ᎠᏓᏅᏙᏍᎩᏂ ᎢᏗᏍᏓᏩᏕᎩ.
5 Want die naar het vleesch zijn bedenken de dingen des vleesches, maar die naar den geest zijn de dingen des geestes.
ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎤᏇᏓᎵ ᏧᎾᏘᏂᏙᎯ ᎤᏇᏓᎵᏉ ᎤᏤᎵ ᎤᎬᏩᎵ ᎤᎾᎦᏌᏯᏍᏙᎢ, ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᎠᏓᏅᏙ ᏧᎾᏘᏂᏙᎯ ᎠᏓᏅᏙᏉ ᎤᏤᎵ ᎤᎬᏩᎵ ᎤᎾᎦᏌᏯᏍᏙᎢ.
6 Want het bedenken des vleesches is de dood, maar het bedenken des geestes is leven en vrede,
ᎤᏇᏓᎵᏰᏃ ᎠᎦᏌᏯᏍᏙᏗᏱ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᏩᎵᏰᎢᎶᎯᎭ; ᎠᏓᏅᏙᏍᎩᏂ ᎠᏕᏌᏯᏍᏙᏗᏱ ᎬᏂᏛ ᎠᎴ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᏗᎨᏒ ᏩᎵᏰᎢᎶᎯᎭ.
7 omdat het bedenken des vleesches vijandschap is tegen God, want aan Gods wet onderwerpt het zich niet; ja, het kan ook niet;
ᎤᏇᏓᎵᏰᏃ ᎠᎦᏌᏯᏍᏙᏗᏱ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏗᎦᏘᎴᎩ; ᎥᏝᏰᏃ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵ ᏗᎧᎿᎭᏩᏕᎩ ᏱᎩ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎤᏙᎩᏳᎯ ᎾᏍᎩ ᏰᎵ ᏱᏅᎬᏛᎦ;
8 en zij die in het vleesch zijn, kunnen Gode niet behagen.
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏇᏓᎵ ᏧᎾᏘᏂᏙᎯ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎣᏍᏛ ᎤᏰᎸᏗ ᏱᏅᎬᎾᏛᎦ.
9 Doch gijlieden zijt niet in het vleesch maar in den geest, indien namelijk de Geest Gods in ulieden woont. Maar als iemand den Geest van Christus niet heeft, die is de zijne niet.
ᏂᎯᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᎤᏇᏓᎵ ᏗᏣᏘᏂᏙᎯ ᏱᎩ, ᎠᏓᏅᏙᏍᎩᏂ ᏗᏣᏘᏂᏙᎯ, ᎢᏳᏃ ᎰᏩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏅᏙ ᏱᏥᏯᎠ. ᎠᎴ ᎢᏳ ᎩᎶ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏓᏅᏙ ᏄᏪᎲᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎥᏝ [ ᎦᎶᏁᏛ ] ᎤᏤᎵ ᏱᎦᎩ.
10 Maar als Christus in ulieden is, dan is wel het lichaam dood vanwege de zonde, maar de geest is leven vanwege de rechtvaardigheid.
ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᏥᏯᎡᏍᏗ, ᎠᏰᎸ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᎤᏲᎱᏒᎯ ᎠᏍᎦᏂ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ; ᎠᏓᏅᏙᏍᎩᏂ ᎬᏃᏛ ᏚᏳᎪᏛ ᎢᏯᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ.
11 En indien de Geest in ulieden woont van Hem die Jezus uit de dooden verwekt heeft, dan zal Hij die Christus Jezus uit de dooden verwekt heeft ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn in u wonenden Geest.
ᎢᏳᏍᎩᏂ ᏥᏌ ᎤᏲᎱᏒ ᏧᎴᏔᏅᎯ ᎤᏓᏅᏙ ᎢᏥᏯᎡᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏲᎱᏒ ᏧᎴᏔᏅᎯ ᎾᏍᏉ ᏙᏓᎬᏃᎯᏍᏔᏂ ᏗᏲᎱᏍᎩ ᏗᏥᏰᎸᎢ ᏓᎬᏔᏂ ᎤᏓᏅᏙ ᎾᏍᎩ ᏥᏥᏯᎠ.
12 Zoo dan, broeders! wij zijn niet schuldig aan het vleesch om naar het vleesch te leven;
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏓᎵᏅᏟ, ᎡᎩᏚᎦ, ᎥᏝ ᎤᏇᏓᎵ ᏱᎩᏚᎦ, ᎾᏍᎩ ᎤᏇᏓᎵ ᎢᎩᏍᏓᏩᏗᏓᏍᏗᏱ ᎢᏕᎲᎢ.
13 want als gij naar het vleesch leeft dan moet gij sterven, maar als gij door den geest de werkingen des lichaams doodt, dan zult gij leven;
ᎢᏳᏰᏃ ᎢᏤᎲ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒ ᎢᏥᏍᏓᏩᏗᏙᎮᏍᏗ, ᏙᏓᏥᏲᎱᏏ; ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎠᏓᏅᏙ ᎬᏗ ᎠᏰᎸ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎢᏥᎯᎮᏍᏗ, ᏕᏨᏁᏍᏗ.
14 want zoovelen als door den Geest van God geleid worden, die zijn zonen Gods.
ᎾᏂᎥᏰᏃ ᎩᎶᎢ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏅᏙ ᏧᎾᏘᏂᏙᎯ, ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ.
15 Want gij hebt niet ontvangen een geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze maar gij hebt ontvangen een Geest van het zoonschap waarin wij roepen: Abba, Vader!
ᎥᏝᏰᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᏥᎾᏝᎢ ᏔᎵᏁ ᎡᏥᏁᎸᎯ ᏱᎩ, ᎾᏍᎩ ᎢᏥᎾᏰᎯᏍᏗᏱ; ᏧᏪᏥᏍᎩᏂ ᎢᎨᎬᏁᎸᎯ ᎤᎾᏓᏅᏙ ᎡᏥᏁᎸ, ᎾᏍᎩ ᎢᏛᏗᏍᎬ, ᎠᏆ! ᎡᏙᏓ! ᏥᏓᏗᏍᎪᎢ.
16 Die zelfde Geest getuigt met onzen geest dat wij kinderen Gods zijn;
ᎠᏓᏅᏙᏰᏃ ᎤᏩᏒ ᏓᎵᎪᏁᎭ ᏗᎦᏓᏅᏙ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏅᏁᎲ, ᎾᏍᎩ ᎠᏴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ ᎨᏒᎢ.
17 en indien kinderen, dan ook erfgenamen, zoowel erfgenamen van God als medeerfgenamen van Christus, indien wij althans mede lijden, opdat wij ook mede de glorie ontvangen.
ᎠᎴ ᎢᏳ ᏧᏪᏥ ᏱᎩ, ᎿᎭᏉ ᎢᎦᏘᏰᎯ ᏧᎬᏩᎶᏗ; ᎢᎦᏘᏰᏗ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᏧᎳᎭ ᎢᎦᏘᏰᏗ; ᎢᏳᏃ ᎰᏩ ᏱᎦᏠᏯᏍᏗᎭ ᎠᎩᎵᏲᎬᎢ, ᎾᏍᏉ ᎢᎦᏠᏯᏍᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᎠᏥᎸᏉᏗᏍᎬᎢ.
18 Want ik reken dat de smarten van den tegenwoordigen tijd niet te vergelijken zijn met de glorie die over ons zal geopenbaard worden.
ᎦᏓᏅᏖᏍᎬᏰᏃ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎪᎯ ᎠᎩᎵᏲᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎥᏝ ᏗᎬᏟᎶᏍᏙᏗ ᏱᎩ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎡᎩᎾᏄᎪᏫᏎᏗ ᎨᏒᎢ.
19 Want het reikhalzend verlangen der schepping verwacht de openbaarwording der zonen Gods.
ᎤᎵᏂᎩᏛᏰᏃ ᎤᏚᎩ ᎤᏩᏒ ᎠᎦᏁᎳᏅᎯ ᎨᏒ ᎠᎦᏘᏯ ᎨᏥᎾᏄᎪᏫᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ.
20 Want de schepping is aan de vergankelijkheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door dengene die haar onderworpen heeft;
ᎠᎦᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᎠᏲᎩ ᎾᎬᏁᎴᎢ, ᎥᏝ ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏒ ᎢᏳᏍᏗ, ᎣᏏᏳᏍᎩᏂ ᎤᏰᎸᏅ ᎢᏳᏍᏗ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏩᏁᎸᎯ, ᎤᏚᎩ ᎤᏮᏗᏱ ᎤᏰᎸᏅ,
21 op hope dat ook de schepping zelve zal worden vrijgemaakt van de dienstbaarheid des verderfs tot de vrijheid der glorie der kinderen Gods.
ᎾᏍᎩ ᎠᎦᏁᎳᏅᎯ ᎤᏩᏒ ᎾᏍᏉ ᎤᏚᏓᎴᏍᏗᏱ ᎠᏲᎩ ᎨᏒ ᎤᎾᏝᎥᎢ, ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏂᏗᎨᏥᎾᏝᎥᎾ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏧᏪᏥ ᎤᎾᏤᎵᎦ ᏫᏗᎨᏥᎪᏗᏱ.
22 Want wij weten dat geheel de schepping tot nu toe mede zucht en mede in barensweeën is.
ᎢᏗᎦᏔᎭᏰᏃ ᎾᏍᎩ ᎾᏂᎥ ᎨᎦᏁᎳᏅᎯ ᎨᏒ ᎢᏧᎳᎭ ᎤᏂᎵᏰᏗᏍᎬ ᎠᎴ ᎠᏂᎩᎵᏲᎬ ᎪᎯ ᎢᏯᏍᏗ.
23 En dat niet alleen, maar zelfs wij die de eerstelingvrucht des Geestes hebben, ook wij zuchten in ons zelven, wachtende op het zoonschap, de losmaking van ons lichaam.
ᎥᏝ ᎠᎴ ᎤᏅᏒᏉ, ᎢᎬᏒᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏱᏱ ᎤᎾᏄᎪᏫᏒᎯ ¯ ᎠᏓᏅᏙ ᏥᎨᎭ, ᎠᏴ ᎾᏍᏉ ᎢᎬᏒ ᎨᏒ ᎭᏫᏂ ᏕᎩᎵᏰᏗᎭ, ᎢᏗᎦᏘᏴ ᏧᏪᏥ ᎢᎨᎬᏁᏗ, ᎾᏍᎩ ᏗᏗᏰᎸ ᏧᎫᏴᏗᏱ ᏧᏭᏓᎴᏍᏗᏱ.
24 In hope toch zijn wij behouden; maar een hope die gezien wordt is geen hope, want als iemand iets ziet, wat hoopt hij dan?
ᎤᏚᎩᏉᏰᏃ ᎢᎬᎭ ᎡᎩᏍᏕᎸᏗᏱ; ᎤᏚᎩᏍᎩᏂ ᎣᏩᏒ ᎠᎪᎲᎯ ᏥᎨᏐᎢ ᎥᏝ ᎤᏚᎩ ᏲᏩᏐᎢ; ᎪᎱᏍᏗᏰᏃ ᏨᎪᏩᏘᏍᎪᎢ, ᎦᏙᏃ ᎠᏏ ᎤᏚᎩ ᏱᎦᏲᏩᎭ?
25 maar als wij hopen op hetgeen wij niet zien, dan verwachten wij het met volharding.
ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎢᎩᎪᎲᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᎤᏚᎩ ᏱᎬᎭ, ᎿᎭᏉ ᏗᏛᏂᏗᏳ ᎢᏗᎦᏘᏲ ᎾᏍᎩ.
26 En desgelijks komt ook de Geest mede te hulp aan onze zwakheid; want wat wij bidden zullen zooals het zijn moet, weten wij niet, maar de Geest zelf treedt voor ons in met onuitsprekelijke verzuchtingen;
ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᏉ ᎠᏓᏅᏙ ᎢᎩᏍᏕᎵᎭ ᏗᏗᏩᎾᎦᎳᎯᏳ ᎨᏒᎢ; ᎥᏝᏰᏃ ᏱᏗᎦᏔᎭ ᎢᏳᏍᏗ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒ ᎢᎩᏔᏲᏍᏗᏱ ᎢᏓᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬᎢ; ᎠᏓᏅᏙᏍᎩᏂ ᎤᏩᏒ ᎢᎦᎵᏍᏗᏰᏓᏁᎭ ᎤᎵᏰᏗᏍᎬ ᎬᏗᎭ ᎾᏍᎩ ᎦᏁᎢᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
27 en Hij die de harten doorzoekt weet wat de meening des Geestes is, omdat Hij naar den wil van God intreedt voor de heiligen.
ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏗᎪᎵᏰᏍᏗ ᏧᎾᏫ ᎠᎦᏔᎭ ᏄᏍᏛ ᎠᏓᏅᏖᎵᏙᎲ ᎠᏓᏅᏙ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᏓᎵᏍᏗᏰᏓᏁᎲ ᎾᏍᎩᏯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏗ ᎨᏒᎢ.
28 Want wij weten dat dengenen die God beminnen alles ten goede medewerkt, hun die naar zijn voornemen geroepen zijn;
ᎠᎴ ᎢᏗᎦᏔᎭ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᎥ ᏂᏚᎵᏍᏔᏂᏙᎲ ᎤᎾᏖᏆᎶᏒ ᎣᏍᏛ ᎢᏳᎾᎵᏍᏓᏁᏗᏱ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎲ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏂᎨᏳᎯ, ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎨᏥᏯᏅᏛ ᏥᎩ ᎾᏍᎩᏯ ᎤᏓᏅᏖᎸᎢ.
29 want die Hij te voren gekend heeft die heeft Hij ook te voren verordend tot gelijkvormigen aan het beeld van zijn Zoon, opdat deze zou zijn de Eerstgeborene onder veel broederen;
ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎦᏳᎳ ᏥᏂᏓᎦᏔᎰᎢ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏂᏚᏑᏰᏐ ᎤᏪᏥ ᏄᏍᏛ ᎾᏍᎩᏯ ᎢᏳᎾᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏱ ᎡᎯ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᎠᏁᎲᎢ.
30 en die Hij te voren verordend heeft die heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft die heeft Hij ook gerechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft die heeft Hij ook de glorie gegeven.
ᎾᏍᎩᏃ ᎦᏳᎳ ᏥᏂᏚᏑᏰᏐᎢ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏚᏯᏅᎮᎢ; ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏧᏯᏅᏛ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏚᏭᏓᎴᏎᎢ; ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏧᏭᏓᎴᏛ ᎨᏒ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏂᏚᏩᏁᎴᎢ.
31 Wat zullen we dan hierop zeggen? — Als God vóór ons is, wie is dan tegen ons?
ᎦᏙᏃ ᏓᏓᏛᏂ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏄᏍᏗ? ᎢᏳᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏱᎩᏍᏕᎵᎭ ᎦᎪ ᏱᎦᏡᏓ?
32 Hij toch, die zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar dien voor ons allen heeft overgegeven, hoe? zal Hij ons met Hem niet alles schenken?
ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏄᎨᏳᏅᎾ ᏥᎨᏎ ᎤᏩᏒ ᎤᏪᏥ, ᏥᏚᏲᏎᏉᏍᎩᏂ ᎠᏴ ᏂᏗᎥ ᎢᎩᏍᏕᎵᏍᎬᎢ, ᎦᏙ ᏱᎦᎵᏍᏙᏓ ᎾᏍᎩ ᏕᎩᏲᎯᏎᎲ ᎠᏎᏉ ᏗᎨᎩᏲᎯᏎᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏱᏂᎦᎵᏍᏓ ᏂᎦᏗᏳ ᎪᎱᏍᏗ?
33 Wie zal als beschuldiger optreden tegen Gods uitverkorenen? — God, die rechtvaardig maakt?
ᎦᎪ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨ ᏙᏓᎫᎯᏍᏔᏂ ᎤᎾᎴᏅᎯ ᏧᏑᏰᏛ? ᏥᎪ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎤᏄᏓᎴᏍᎩ?
34 Wie is het die veroordeelt? — Christus Jezus, die is gestorven, ja die zelfs is verrezen, die is aan Gods rechterhand, die zelfs voor ons intreedt?
ᎦᎪ ᏧᏄᎪᏓᏁᎯ? ᎦᎶᏁᏛᏍᎪ, ᎾᏍᎩ ᏧᏂᎱᏎᎢ, ᎥᎥ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎾᏍᎩ ᏥᏚᎴᎯᏌᏅ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏗᏏᏗᏢ ᏧᏬᎳ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᏥᎦᎵᏍᏗᏰᏓᏁᎭ?
35 Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard?
ᎦᎪ ᎢᏴᏛ ᏅᏓᎬᏁᎵ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᎩᎨᏒᎢ? ᏥᎪ ᎠᎩᎵᏲᎢᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᎠᏓᏅᏓᏗᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏲ ᎢᏴᏓᏛᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏓᎪᏄᎶᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᎩᏰᎸᎭ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᏰᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᏰᎳᏍᏗ-ᎦᏅᎯᏛ?
36 Zooals er geschreven is: Om Uwentwil worden wij den ganschen dag gedood; wij zijn gerekend als schapen voor de slachtbank.
ᎾᏍᎩᏯ ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ ᏥᎪᏪᎳ, ᏂᎯ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏙᎩᎢᎭ ᏂᎪᎯᎸᎢ; ᎤᏂᏃᏕᎾᏉ ᏗᎯᏍᏗ ᎾᏍᎩᏯ ᎣᎩᏰᎸᎠ;
37 Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars door Hem die ons bemind heeft.
ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎨᏒ ᎢᏓᏓᏎᎪᎩᏍᎩ ᎠᎴ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ, ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎢᎩᎨᏳᎯᏳ ᎢᏳᎵᏍᏔᏅᎯ ᏥᎩ ᎢᏳᏩᏂᏌᏛ.
38 Want ik ben verzekerd dat geen dood of leven, geen engelen of overheden, geen tegenwoordige of toekomende dingen, geen machten,
ᎤᎵᏂᎩᏛᏰᏃ ᎠᏉᎯᏳᎭ, ᎾᏍᎩ ᎥᏝ ᎠᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎠᏛᏂᏗᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ, ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏌᏕᎩ, ᎠᎴ ᎨᏥᎸᏉᏗ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎪᎯ ᏤᎭ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎠᏏ ᎤᎾᏄᎪᎢᏍᏗ ᏥᎩ,
39 geen hoogte of diepte, noch eenig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, die is in Christus Jezus, onzen Heere.
ᎥᏝ ᎠᎴ ᎦᎸᎳᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎭᏫᏂᏳ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᏅᏩᏓᎴ ᎠᏁᎳᏅᎯ ᎨᏒᎢ, ᏰᎵ ᎢᏴᏛ ᎢᎬᏩᏁᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᎩᎨᏳᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᏥᏌ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᎦᏤᎵ ᏅᏓᏳᏓᎴᏅᎯ ᏥᎩ.