< Mattheüs 27 >
1 En toen het dag geworden was, beraadslaagden al de overpriesters en de oudsten des volks tegen Jezus, om Hem te dooden.
ᏑᎾᎴᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅ, ᏂᎦᏛ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎠᏁᎲ ᎠᏫ ᎤᏂᏃᎮᎴ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗᏱ ᏥᏌ ᎤᏂᎯᏍᏗᏱ.
2 En zij bonden Hem en voerden Hem weg en leverden Hem over aan den stadhouder Pontius Pilatus.
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎾᎸᎸ ᎤᏁᎵᏌᎾᏫᏛᎮᎢ, ᏆᏂᏛ ᏆᎴᏗ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏫᏚᏂᏲᎯᏎᎴᎢ.
3 Toen nu Judas, de verrader, zag dat Jezus veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilverlingen aan de overpriesters en de oudsten terug en zeide:
ᎿᎭᏉᏃ ᏧᏓᏏ ᎾᏍᎩ ᎤᎶᏄᎮᎸᎯ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᏓᎫᎪᏓᏁᎸᎢ ᎤᏁᏟᏴᏎ ᎤᏓᏅᏛᎢ, ᎠᎴ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏧᎾᏛᏐᏅᎯ ᏙᎤᏲᎮᎴ ᏦᎠᏍᎪᎯ ᎠᏰᎵ-ᎠᏕᎸ ᏧᎾᎬᏩᎶᏗ,
4 Ik heb gezondigd door onschuldig bloed te verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? dat is uw zaak!
ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏥᏍᎦᏅᎩ ᏄᏍᎦᏅᏨᎾ ᎩᎬ ᏥᎦᏡᏓ. ᎯᎠᏃ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎦᏙ ᎾᏍᎩ ᎠᏴ ᎣᎬᏙᏗ? ᏨᏒ ᎾᏍᎩ ᏗᏣᎸᏫᏍᏓᏏ.
5 En de zilverlingen in den tempel neergeworpen hebbende, ging hij heen en verworgde zich.
ᎠᎴ ᏚᏗᏅ ᎠᏕᎸ ᎾᎿᎭᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎤᏄᎪᏤᎢ, ᎠᎴ ᎢᏴᏛ ᏭᎶᏒ, ᎤᏩᏒ ᏭᏓᏛᏁᎢ.
6 Maar de overpriesters namen de zilverlingen en zeiden: Dit geld mag niet in de offerkist worden geworpen, daar het een bloedprijs is!
ᏄᏂᎬᏫᏳᏒᏃ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᏚᏂᎩᏒ ᎠᏕᎸ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎥᏝ ᏚᏳᎪᏛ ᏱᎦᎩ ᎠᏕᎸ-ᏗᏗᏱ ᏱᏗᏗᎲᏍᎦ, ᎩᎬᏰᏃ ᏧᎬᏩᎳᏅᎯ.
7 En toen zij beraadslaagd hadden, kochten zij daarvoor den akker van den pottebakker, tot een begraafplaats voor de vreemdelingen.
ᎤᏂᏃᎮᎸᏃ, ᎤᏂᏩᎯᏍᏔᏁ ᎥᏘ ᏗᎪᏢᏍᎩ ᎤᎶᎨᏒᎢ ᎾᎿᎭᎠᏁᏙᎯ ᏗᎨᏥᏂᏐᏗᏱ.
8 Daarom is die akker tot op den huidigen dag Bloedakker genoemd.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᏠᎨᏏ ᎩᎬ ᎤᎶᎨᏒ ᎠᏃᏎᎭ ᎪᎯ ᏥᎩ.
9 Toen is vervuld wat gesproken is door den profeet Jeremia, als hij zegt: En zij hebben de dertig zilverlingen genomen, den prijs des gewaardeerden, dien zij gewaardeerd hebben, van de kinderen Israëls,
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏙᎯᏳᏁ ᏧᏁᏤ ᏤᎵᎹᏯ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᎠᎴ ᏚᏂᎩᏒᎩ ᏦᎠᏍᎪᎯ ᎠᏰᎵ-ᎠᏕᎸ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᏧᎬᏩᏔᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᏣᏥᎬᏩᎶᏔᏅᎯ, ᎢᏏᎵ ᏧᏪᏥ ᏧᏂᎬᏩᎶᏔᏅᎯ,
10 en zij hebben dien gegeven voor den akker des pottebakkers, gelijk mij de Heere bevolen heeft.
ᎠᎴ ᎤᏂᏩᎯᏍᏔᏅᎩ ᎥᏘ ᏗᎪᏢᏍᎩ ᎤᎶᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᏱᎰᏩ ᎠᏇᏲᏅᎢ.
11 En Jezus stond voor den stadhouder. En de stadhouder vroeg Hem, zeggende: Zijt Gij de koning der Joden? En Jezus zeide: Gij zegt het.
ᏥᏌᏃ ᎦᏙᎨ ᎢᎬᏱᏗᏢ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏬᎸᎢ. ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎤᏛᏛᏁᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏂᎯᏍᎪ ᏣᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ? ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᏰᎵᏂᏫ.
12 En terwijl Hij door de overpriesters en oudsten beschuldigd werd, antwoordde Hij niets.
ᏄᏂᎬᏫᏳᏒᏃ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎬᏩᏱᎵᏙᎸ ᎥᏝ ᏳᏁᏤᎢ.
13 Toen zeide Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet hoeveel dezen tegen U getuigen?
ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎴᎢ; ᏝᏍᎪ ᏯᏛᎩᎭ ᏂᎦᎥ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏅᏁᎲ ᎠᏂᎦᏔᎯ ᎨᏣᏡᏗᏍᎬᎢ?
14 Maar Hij antwoordde hem geen enkel woord, zoodat de stadhouder zich zeer verwonderde.
ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏌᏉᎤᏅ ᏱᏄᏁᏤᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏣᏘ ᎤᏍᏆᏂᎪᏎᎢ.
15 Tegen het feest nu was de stadhouder gewoon het volk een gevangene los te laten, wien zij wilden.
ᏗᎵᏍᏓᏴᏗᏱᏃ ᎨᏒ ᎢᏳᎢ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏧᏲᎯᏎᏗ ᎨᏐ ᏌᏉ ᎠᏴᎩ, ᎯᎠᏉ ᎠᏁᎳ ᏴᏫ.
16 En zij hadden toen een beruchten gevangene, Barabbas genaamd.
ᎾᎯᏳᏃ ᏗᎦᏃᏣᎵ ᎠᏴᎩ ᎤᏂᎧᎮ ᏆᎳᏆ ᏧᏙᎢᏛ.
17 En toen zij samengekomen waren, zeide Pilatus tot hen: Wien wilt gij dat ik u zal loslaten? Barabbas, of Jezus, die Christus genoemd wordt?
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎿᎭᏉ ᏚᏂᎳᏫᏨ ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎦᎪ ᎢᏣᏚᎵ ᏗᏨᏲᎯᏎᏗᏱ? ᏆᎳᏆᏍᎪ? ᏥᏌᎨ ᎦᎶᏁᏛ ᏣᏃᏎᎰᎢ?
18 Want hij wist dat ze Hem uit nijdigheid hadden overgeleverd.
ᎠᎦᏔᎮᏰᏃ ᎠᏅᏳᎬᏉ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᏚᏂᏲᏒᎢ.
19 En terwijl hij op den rechterstoel zat, zond zijn vrouw tot hem, zeggende: Bemoei u toch niet met dien Rechtvaardige, want veel heb ik heden in een droom om Hem geleden!
ᎤᏬᎸᏃ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᎦᏍᎩᎸᎢ ᎤᏓᎵᎢ ᏧᏓᏅᏎᎢ, ᎯᎠ ᏅᏧᏪᏎᎴᎢ; ᏞᏍᏗ ᏂᎯ ᎪᎱᏍᏗ Ꮎ ᎾᏍᎦᏅᎾ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᎬᏩᎵ ᏱᏗᏣᎸᏫᏍᏓᏁᎴᏍᏗ, ᎤᏣᏘᏰᏃ ᏥᎩᎵᏲᎩ ᎪᎯ ᎢᎦ ᎦᏍᎩᏓᏍᎬᎢ ᎾᏍᎩ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎢ.
20 Doch de overpriesters en de oudsten stookten de scharen op, dat zij Barabbas zouden eischen en Jezus dooden.
ᎠᏎᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᏚᏂᏍᏗᏰᏔᏁ ᎤᏂᏣᏘ ᎨᏒ ᏆᎳᏆ ᎤᏂᏔᏲᏎᏗᏱ, ᏥᏌᏃ ᎤᏂᎯᏍᏗᏱ.
21 En de stadhouder antwoordde en zeide tot hen: Wien van deze twee wilt gij dat ik u zal loslaten? En zij zeiden: Barabbas!
ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎦᎪ ᎯᎠ ᎠᏂᏔᎵ ᎨᏒ ᎢᏣᏚᎵ ᏗᏨᏲᎯᏎᏗᏱ? ᏆᎳᏆ, ᎤᎾᏛᏁᎢ.
22 Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan doen met Jezus, die Christus genoemd wordt? Zij zeiden allen: Hij moet gekruisigd worden!
ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎦᏙᏃ ᏓᏥᏴᏁᎵ ᏥᏌ, ᎦᎶᏁᏛ ᏣᏃᏎᎰᎢ? ᏩᎦᏛᎥᎦ, ᎬᏬᏎᎴ ᏂᎦᏛ.
23 En hij zeide: Wat kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar zij schreeuwden nog sterker: Hij moet gekruisigd worden!
ᎤᎬᏫᏳᎯᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎦᏙᏃ, ᎦᏙ ᎤᏛᏁᎸ ᎤᏍᎦᏅᏨ? ᎠᏎᏃ ᎤᏟᏉ ᏂᎦᎡ ᎤᏁᎷᏁᎢ, ᏩᎦᏛᎥᎦ, ᎠᎾᏗᏍᎬᎢ.
24 En toen Pilatus zag dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer oproer kwam, nam hij water en wiesch zich de handen voor de schare, zeggende: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen Rechtvaardige; gij moogt het verantwoorden!
ᏆᎴᏗ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᏗᎬᏩᏎᎪᎩᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᏓᏑᏰᏛ ᎤᎾᎵᏔᎸᏅᎩ, ᎠᎹ ᏬᏁᎩᏎᎢ, ᎠᎴ ᏚᏑᎴᎮ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎠᏴ ᎥᏝ ᎠᎩᏍᎦᏅᏨᎯ ᏱᎩ ᎯᎠ ᏄᏍᎦᏅᏨᎾ ᏴᏫ ᎤᎩᎬ. ᏂᎯ ᎢᏣᎦᏌᏯᏍᏓ.
25 En het gansche volk antwoordde en zeide: Zijn bloed kome op ons en op onze kinderen!
ᏂᎦᏛᏃ ᏴᏫ ᎤᏂᏁᏤᎢ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎤᎩᎬ ᎠᏴ ᎠᎴ ᏦᎨᏥ ᎣᎩᏅᎦᎴᏍᏗ.
26 Toen liet hij hun Barabbas los, en Jezus gegeeseld hebbende, gaf hij Hem over om gekruisigd te worden.
ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎳᏆ ᏕᎤᏲᎯᏎᎴᎢ; ᎤᎵᎥᏃᏅᏃ ᏥᏌ ᏚᏲᏎ ᎠᎦᏛᏗᏱ.
27 Toen namen de soldaten van den stadhouder Jezus mede naar het rechthuis en vergaderden tegen Hem de gansche bende.
ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏧᏤᎵᎦ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎦᏁᎸ ᎤᏂᏴᏔᏁ ᏥᏌ, ᎠᎴ ᎾᎿᎭᏕᎬᏩᏚᏫᏍᏔᏁ ᏂᎦᏛ ᏑᎾᏓᏡᎩ ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ.
28 En als zij Hem ontkleed hadden, deden zij Hem een scharlaken mantel om.
ᏚᏂᏄᏪᏒᏃ, ᎩᎦᎨ ᎦᏌᎴᎾ ᎤᏂᏄᏬᎡᎢ.
29 En zij vlochten een kroon van doornen en die zetten zij op zijn hoofd, en een rietstok in zijn rechterhand. En zij knielden voor Hem neder en bespotten Hem, zeggende: Gegroet, Gij, koning der Joden!
ᎠᎴ ᎤᏂᏍᏕᏲᏅ ᎠᎵᏍᏚᎶ ᏧᏣᏲᏍᏗ ᎪᏢᏔᏅᎯ, ᎤᏂᏍᏚᎳᏁᎢ, ᎠᎴ ᎦᎾᏍᏓ ᎠᎦᏘᏏ ᎢᏗᏢ ᎤᎾᏒᎦᎳᏗᏍᏔᏁᎢ; ᎠᎴ ᏓᎾᎵᏂᏆᏅᏁᎮ ᎠᎴ ᎠᎾᏕᎰᏗᏍᎨᎢ, ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ; ᎢᏨᏲᎵᎦ, ᏣᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
30 En zij spuwden op Hem en namen den rietstok en sloegen Hem op zijn hoofd.
ᏚᎾᎵᏥᏇᏃ ᎠᎴ ᎤᏂᏴᎡᎴ ᎦᎾᏍᏓ ᎠᎴ ᎤᏂᏍᏆᎸᏂᏍᏔᏁᎢ.
31 En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem den mantel af en zijn eigen kleederen aan, en voerden Hem weg om gekruisigd te worden.
ᎤᎾᏕᎰᏔᏃᏅᏃ ᎤᏂᏄᏪᏎ ᎦᏌᎴᎾ, ᎠᎴ ᎤᏩᏒ ᏧᏄᏪ ᏚᏂᏄᏬᎡᎢ; ᎠᎴ ᎤᎾᏛᏗᏱ ᏭᎾᏘᏅᏍᏔᏁᎢ.
32 En toen zij uitgingen vonden zij een man van Cyrene, Simon genaamd. Dezen dwongen zij om zijn kruis op te nemen.
ᎤᏂᏄᎪᏨᏃ ᎤᏂᏩᏛᎮ ᎠᏍᎦᏯ ᏌᎵᏂ ᎡᎯ ᏌᏩᏂ ᏧᏙᎢᏛ; ᎾᏍᎩ ᎬᏍᎦᎢᏍᏓᎩ ᏄᏅᏁᎴ ᎤᏪᏅᏍᏗᏱ ᏧᏓᎿᎭᏩᏛ.
33 En gekomen op de plaats genaamd Golgotha, hetgeen Plaats der Doodshoofden beteekent,
ᏭᏂᎷᏨᏃ ᎪᎵᎦᏓ ᏚᏙᎥᎢ, ᎾᏍᎩ ᎤᏍᏆᎷᎪᎢ ᏥᎦᏛᎦ,
34 gaven ze Hem azijn te drinken met galle vermengd. En toen Hij het geproefd had, wilde Hij niet drinken.
ᏧᏂᏦᏯᏍᏗ ᎤᏗᏔᏍᏗ ᎠᏓᎦ ᎠᏑᏱ ᎤᏂᏁᏁᎴᎢ, ᎤᏁᎸᏔᏅᏃ ᎥᏝ ᏳᏚᎸᎮ ᎤᏗᏔᏍᏗᏱ.
35 En toen zij Hem aan het kruis gehangen hadden, verdeelden zij zijn kleederen door het lot te werpen; opdat vervuld zou worden hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben mijn kleederen onder malkander verdeeld, en hebben het lot over mijn kleeding geworpen.
ᎤᎾᏛᏁᏃ ᎠᎴ ᏚᏂᏯᏙᎴ ᏧᏄᏬ ᎠᎾᏌᏍᏗᏍᎨᎢ; ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏙᎯᏳᏁ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᏤᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᏗᏆᏄᏬ ᏚᏂᏯᏙᎸᎩ, ᎠᎴ ᎠᏆᏄᏬ ᎤᎾᏌᏍᏔᏅᎩ.
36 En zij zaten neder en bewaakten Hem aldaar.
ᎤᎾᏅᏁᏃ ᎠᎴ ᎤᏂᏯᏫᏎ.
37 En zij stelden boven zijn hoofd zijn beschuldiging, aldus geschreven: Deze is Jezus, de koning der Joden.
ᎤᏂᏯᎸᏁᏃ ᎦᎸᎳᏗᏢ ᎤᎵᏍᏓᏛᎢ ᎢᏳᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᎵᏱᎵᏕᎲᎢ, ᎯᎠ ᏂᎬᏁ ᎪᏪᎴᎢ; ᎯᎠᏲ ᏥᏌ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
38 Toen kruisigden zij met Hem twee moordenaars, een aan zijn rechter– en een aan zijn linkerzijde.
ᎾᏍᏉᏃ ᎢᏧᎳᎭ ᏕᎨᎦᏛᏁ ᎠᏂᏔᎵ ᎠᏂᏃᏍᎩᏍᎩ, ᏌᏉ ᎠᎦᏘᏏ ᎢᏗᏢ, ᏐᎢᏃ ᎠᎦᏍᎦᏂ ᎢᏗᏢ.
39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schudden hun hoofden en zeiden:
ᎾᎥᏃ ᎠᏂᎶᏍᎩ ᎦᎬᏩᏐᏢᏕᎢ, ᎠᎴ ᏓᎾᎵᏍᏛᏁᎮᎢ,
40 Gij, tempelafbreker en opbouwer in drie dagen! verlos U zelven! Als Gij Gods Zoon zijt, kom dan af van het kruis!
ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ; ᎤᏛᎾ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᎯᏲᏍᏗᏍᎩ, ᏦᎢᏉᏃ ᎢᎦ ᎯᏰᎢᎵᏙᎯ ᎭᏁᏍᎨᏍᎩ, ᎭᎵᏍᏕᎸ ᏨᏒ; ᎢᏳᏃ ᏂᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎᏍᏗ, ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛ ᎡᎭᏠᎠᎯ.
41 En desgelijks bespotten Hem ook de overpriesters met de schriftgeleerden en de oudsten, zeggende:
ᎾᏍᏉᏃ ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎠᎴ ᏗᏂᎳᏫᎩ ᎠᏂᏰᎵᏍᎬᎢ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎨᎢ;
42 Anderen heeft Hij verlost, en zich zelven verlossen kan Hij niet! — Koning Israëls is Hij! — Laat Hem nu afkomen van het kruis en wij zullen in Hem gelooven!
ᎠᏂᏐᎢ ᏓᏍᏕᎵᏍᎬᎩ, ᎤᏩᏒᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᏴᎬᎵᏍᏕᎸ. ᎢᏳᏃ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᏏᎵ ᎤᎾᏤᎵ ᎨᏎᏍᏗ, ᎿᎭᏉ ᏓᏓᎿᎭᏩᏍᏛ ᎡᎠᏠᎠᎯ, ᎩᎳᏃ ᏓᏰᏙᎢᏳᏂ.
43 Op God heeft Hij vertrouwd! Dat die Hem dan nu redde, indien Hij Hem genegen is! Hij heeft toch gezegd: Ik ben Gods Zoon!
ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎵᏍᎦᏍᏙᏛᎩ; ᎿᎭᏉ ᏭᏍᏕᎸ ᎢᏳᏃ ᎤᎸᏉᏕᏍᏗ; ᎯᎠᏰᏃ ᏥᏂᎦᏪᏍᎬᎩ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎡᏙᏓ.
44 En hetzelfde verweten Hem ook de moordenaars die met Hem gekruisigd waren.
ᎠᏂᏃᏍᎩᏍᎩᏃ ᎾᏍᎩ ᎢᏧᎳᎭ ᏗᎨᎦᏛᏅᎯ ᎾᏍᏉ ᎦᎬᏩᏐᏢᏕᎢ.
45 En van de zesde ure af was er duisternis over de geheele aarde tot de negende ure toe.
ᎿᎭᏉᏃ ᎢᎦ ᎤᏓᎴᏅᏛ ᏦᎢᏁ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎧᎳᏩᏗᏒ ᎢᏯᏍᏘ ᎤᏒᎯᏰᏱ ᎢᏗᏢ ᎤᎵᏏᎲᏒᎩ ᏂᎬ ᎾᏍᎩ ᎦᏙᎯ.
46 En omtrent de negende ure riep Jezus met een groote stem, zeggende: Eli! Eli! lema sabachtanei! dat is: Mijn God! mijn God! waarom hebt Gij Mij verlaten?
ᏦᎢᏁᏃ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏴ ᎧᏔᏩᏗᏒ ᎤᏒᎯᏰᏱ ᎢᏗᏢ ᏥᏌ ᎤᏁᏤ ᎠᏍᏓᏯ, ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎢᎳ, ᎢᎳ, ᎳᎹ ᏌᏆᏓᏂ? ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏍᏗ ᎦᏛᎬᎢ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏆᏤᎵᎦ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏆᏤᎵᎦ, ᎦᏙᏃ ᎢᏍᏋᏕᏨᏉ?
47 En sommigen die daar stonden, hoorden dit en zeiden: Deze roept Elias!
ᎢᎦᏛᏃ ᎾᎿᎭᎠᏂᏙᎾᎢ ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏛᎦᏅ, ᎢᎳᏯ ᎠᏯᏂᎭ ᎯᎠ, ᎤᎾᏛᏁᎢ.
48 En terstond liep een van hen, en nam een spons gevuld met azijn en die op een riet gestoken hebbende, gaf hij Hem te drinken.
ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎠᏏᏴᏫ ᏚᏍᏆᎸᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᏭᏁᏎ ᏚᏬᎵ, ᎠᎴ ᏧᏂᏦᏯᏍᏗ ᎤᎧᎵᎢᏍᏔᏁᎢ, ᎦᎾᏍᏙᎯᏃ ᎤᏪᏆᏙᏔᏅ ᏭᏅᏁᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏗᏔᏍᏗ.
49 Maar de anderen zeiden: Houd op, laat ons zien of Elias komt om Hem te verlossen!
ᎢᎦᏛᏃ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎤᏁᎳᎩ, ᎢᏓᏙᎴᎰᎯ, ᏥᎪᏃ ᎢᎳᏯ ᏓᎦᎷᏥ ᏓᏳᏍᏕᎸᎯᎵ.
50 En Jezus wederom roepende met een groote stem, gaf den geest.
ᏥᏌᏃ ᏔᎵᏁ ᎠᏍᏓᏯ ᎤᏁᏨ ᏕᎤᏲᏎ ᎤᏓᏅᏙ.
51 En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde van boven tot beneden in tweeën, en de aarde beefde en de steenrotsen barstten;
ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎠᏄᏬ ᎠᏰᏙᎳᏛ ᎤᏛᎾ-ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏚᎵᏍᏡᏰᎢ, ᎦᎸᎳᏗ ᏧᎴᏅᎮ ᎡᎳᏗ ᏭᏍᏆᏗᏍᏔᏁᎢ; ᎠᎴ ᎦᏙᎯ ᎤᎵᏖᎸᏁᎢ, ᎠᎴ ᏅᏯ ᏚᎾᎵᏍᏡᏰᎢ.
52 en de graven werden geopend en vele lichamen van ontslapen heiligen werden opgewekt,
ᏓᏤᎵᏍᏛᏃ ᏚᎵᏍᏚᎢᏎᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏘ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᎤᏂᎵᏅᏨᎯ ᎤᎾᏗᏓᏁᏎᎢ,
53 en uit de graven uitgegaan zijnde, kwamen zij na zijn verrijzenis in de heilige stad en verschenen aan velen.
ᎠᎴ ᏓᏤᎵᏍᏛ ᏚᏂᏄᎪᏤ ᏧᎴᏅᎯ ᏂᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎦᏚᎲ ᎤᏂᏴᎴᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᏣᏖ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᏚᎾᏛᏁᎴᎢ.
54 De hoofdman nu en die met hem waren en Jezus bewaakten, ziende de aardbeving en wat er geschied was, werden zeer bevreesd en zeiden: Waarlijk, Gods Zoon was deze!
ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᏗᏓᏘᏂᏙᎯ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎢᏧᎳᎭ ᏥᏌ ᎬᏩᏯᏫᏍᎩ, ᎤᎾᏙᎴᎰᏒ ᎦᏙᎯ ᎠᎵᏖᎸᎲᏍᎬᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏄᎵᏍᏔᏂᏙᎸᎢ, ᎤᏣᏖ ᎤᏂᏍᎦᎴᎢ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎤᏙᎯᏳᎯᏯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏎ ᎯᎠ.
55 En daar waren vele vrouwen die het van verre aanschouwden; deze waren Jezus gevolgd van Galilea om Hem te dienen.
ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏂᏙᎾᎡ ᎤᏂᏣᏖ ᎠᏂᎨᏴ Ꭸ ᎢᏴᏛ ᏙᏗᏂᎧᏁᎢ, ᎾᏍᎩ ᏥᏌ ᎨᎵᎵ ᏅᏓᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏛ ᎬᏩᏍᏕᎸᎯᏙᎸᎯ,
56 Onder deze was Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus en Joses, en de moeder der zonen van Zebedeüs.
ᎾᎿᎭᎤᎾᏓᏑᏰ ᎺᎵ ᎹᎩᏕᎵ ᎡᎯ, ᎠᎴ ᎺᎵ ᏥᎻ ᎠᎴ ᏦᏏ ᎤᏂᏥ, ᎠᎴ ᏤᏈᏗ ᏧᏪᏥ ᎤᏂᏥ.
57 Toen het nu avond geworden was, kwam er een rijk man van Arimathea, genaamd Jozef, die ook zelf een discipel van Jezus was.
ᎤᏒᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅ ᎤᎷᏤ ᎤᏪᎿᎭᎢ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᎵᎹᏗᏱ ᎡᎯ ᏦᏩ ᏧᏙᎢᏛ, ᎾᏍᏉ ᎾᏍᎩ ᏥᏌ ᎤᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎨᏎᎢ;
58 Deze kwam tot Pilatus en verzocht om het lichaam van Jezus. Toen gebood Pilatus het hem te geven.
ᏆᎴᏗᏱ ᎤᏪᏅᏎᎢ, ᏥᏌ ᎠᏰᎸᎢ ᏭᏔᏲᎴᎢ. ᎿᎭᏉᏃ ᏆᎴᏗ ᎤᏁᏤ ᎠᏰᎸᎢ ᏧᏂᏲᎯᏎᏗᏱ.
59 En Jozef nam het lichaam en wond het in rein lijnwaad,
ᏦᏩᏃ ᎠᏰᎸ ᎤᏁᏒ ᎤᏪᏣᏄᎶᏔᏁ ᎦᏓᎭ ᏂᎨᏒᎾ ᎠᏄᏬ ᎤᏁᎬ;
60 en leide het in zijn nieuwen grafkelder, dien hij in een rots had uitgekapt; en als hij een grooten steen had gewenteld tegen den ingang van den grafkelder, ging hij weg.
ᎠᎴ ᎤᏅᏁ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵ ᎢᏤ ᏗᏓᏂᏐᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎤᏲᎯ ᎤᏔᎴᏒᎢ; ᎡᏆᏃ ᏅᏯ ᎦᎶᎯᏍᏗᏱ ᎠᏤᎵᏍᏛ ᏭᏪᏌᏆᎴᎸ ᎤᏓᏅᏎᎢ.
61 En Maria Magdalena en de andere Maria zaten daar, tegenover het graf.
ᎾᎿᎭᏃ ᎢᎬᏱᏗᏢ ᏗᏓᏂᏐᏗᏱ ᏚᏃᎴ ᎺᎵ ᎹᎩᏕᎵ ᎡᎯ ᎠᎴ ᏐᎢ ᎺᎵ.
62 En den volgenden dag, dat is den dag na de voorbereiding, kwamen de overpriesters en de fariseërs tot Pilatus en zeiden:
ᎠᎴ ᎤᎩᏨᏛ, ᎠᏛᏅᎢᏍᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎤᎶᏐᏅᎯ, ᏄᏂᎬᏫᏳᏒ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎠᎴ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᏕᎬᏩᎳᏫᏤ ᏆᎴᏗ,
63 Heer, wij herinneren ons, dat deze verleider, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen.
ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎣᎦᏅᏔ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎠᏓᎶᏄᎮᏍᎩ, ᎠᏏᏉ ᏥᎬᏅᎩ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏒᎩ; ᏦᎢᏁᏉ ᎢᎦ ᏙᏛᎦᎴᏂ.
64 Beveel dan dat het graf bewaakt worde tot den derden dag toe, opdat zijn discipelen niet komen bij nacht en Hem stelen en tot het volk zeggen: Hij is verrezen van de dooden! En zoo zou het laatste bedrog erger zijn dan het eerste.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᏁᎩ ᎠᏍᏓᏯ ᎢᏳᏅᏁᏗᏱ ᎠᏤᎵᏍᏛᎢ ᏦᎢᏁ ᎢᎦ ᎢᎪᎯᏛ, ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏰᏃ ᏒᏃᏱ ᏯᏂᎷᎩ ᏱᎬᏩᏃᏍᎩ, ᎯᎠᏃ ᏱᏂᏓᏂᏪᏏ ᏴᏫ; ᏧᏲᎱᏒ ᏙᎤᎴᏅ; ᎣᏂᏱᏃ ᎤᎾᏠᏄᎮᎸᎢ ᎤᏟ ᎤᏲᎢᏳ ᏱᎩ ᎡᏍᎦᏉ ᎢᎬᏱᏱ.
65 En Pilatus zeide tot hen: Gij hebt een wacht; gaat heen en bewaakt het zoo goed gij kunt.
ᏆᎴᏗ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎠᏂᏯᏫᏍᎩ ᏕᏥᎧᎭ, ᎢᏤᎾ ᎾᏍᏓᏴ ᎢᎨᏨᏁᏗ ᎨᎡ ᏫᏂᏨᎦ.
66 En zij gingen heen en bewaakten het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende.
ᎰᏩᏃ ᎤᏁᏅᏎ ᎠᏍᏓᏱᏳ ᏫᏄᏅᏁᎴ ᎠᏤᎵᏍᏛᎢ, ᎤᏂᏰᎸᏔᏁ ᏅᏲᎯ, ᎠᎴ ᏚᏂᎧᏁ ᎠᏂᎦᏘᏗᏍᎩ.