< Psalms 74 >
1 God, why have you abandoned/rejected us? Will you keep rejecting us forever [RHQ]? Why are you angry with us, since we are like sheep in your pasture [and you are like our shepherd]? [MET, RHQ]
Een onderwijzing, voor Asaf. O God! waarom verstoot Gij in eeuwigheid? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide?
2 Do not forget your people whom you chose long ago, the people whom you freed [from being slaves in Egypt] and caused to become your tribe. Do not forget Jerusalem, which was (your home/where you dwelt) [on this earth].
Gedenk aan Uw vergadering, die Gij van ouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt.
3 Walk along [and see] where everything has been totally ruined; our enemies have destroyed everything in the sacred temple.
Hef Uw voeten op tot de eeuwige verwoestingen; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven.
4 Your enemies shouted triumphantly in this sacred place; they erected their banners [to show they had defeated us].
Uw wederpartijders hebben in het midden van Uw vergaderplaatsen gebruld; zij hebben hun tekenen tot tekenen gesteld.
5 They cut down all the [engraved objects in the temple] like woodsmen cut down trees.
Een ieder werd er bekend als een, die de bijlen omhoog aanbrengt in de dichtigheid van een geboomte.
6 Then they smashed all the carved wood with their axes and hammers.
Alzo hebben zij nu derzelver graveerselen samen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.
7 [Then] they burned your temple to the ground; they caused that place where you were worshiped to be unfit for people to worship in.
Zij hebben Uw heiligdommen in het vuur gezet; ter aarde toe hebben zij de woning Uws Naams ontheiligd.
8 They said to themselves, “We will destroy the Israelis completely,” and they [also] burned down all the other places where we gathered to worship God.
Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen; zij hebben alle Gods vergaderplaatsen in het land verbrand.
9 All our sacred symbols (OR, miracles) are gone; there are no prophets now/any more, and no one knows how long [this situation will continue].
Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang.
10 God, how long will our enemies make fun of you [RHQ]? Will they insult you [MTY] forever [RHQ]?
Hoe lang, o God! zal de wederpartijder smaden? Zal de vijand Uw Naam in eeuwigheid lasteren?
11 Why do you refuse to help [MTY, RHQ] us? Why do you keep your hand inside your cloak [instead of using it to destroy our enemies] [RHQ]?
Waarom trekt Gij Uw hand, ja, Uw rechterhand af? Trek haar uit het midden van Uw boezem; maak een einde.
12 God, you have been our king [all the time] since we came out of Egypt [HYP], and you have enabled us to defeat [our enemies] in the land [of Israel].
Evenwel is God mijn Koning van ouds af, Die verlossingen werkt in het midden der aarde.
13 By your power you caused the [Red] Sea to divide; [it was as though] you smashed the heads of the [rulers of Egypt who were like] huge sea dragons [MET].
Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken.
14 [It was as though] you crushed the head of the king of Egypt [MET] and gave his body to the animals in the desert to eat.
Gij hebt de koppen des Leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen.
15 You caused springs and streams to flow, and you [also] dried up rivers that had never dried up previously.
Gij hebt een fontein en beek gekliefd; Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd.
16 You created the days and the nights, and you put the sun and the moon in their places.
De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid.
17 You determined where the oceans end and the land begins, and you created the summer/hot season and the winter/cold season.
Gij hebt al de palen der aarde gesteld; zomer en winter, die hebt Gij geformeerd.
18 Yahweh, do not forget that your enemies laugh at you, and that it is foolish people who despise you [MTY].
Gedenk hieraan; de vijand heeft den HEERE gesmaad, en een dwaas volk heeft Uw Naam gelasterd.
19 Do not let your helpless people [MET] fall into the hands of their cruel enemies; do not forget your suffering/persecuted people.
Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid.
20 Do not forget the agreement that you made with us; remember that there are violent people in every dark place on the earth.
Aanschouw het verbond; want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld.
21 Do not allow your oppressed people to be disgraced; help those poor and needy people in order that they will [again] praise you [MTY].
Laat den verdrukte niet beschaamd wederkeren; laat den ellendige en nooddruftige Uw Naam prijzen.
22 God, arise and defend yourself [by defending your people]! Do not forget that foolish people laugh at you (all day long/continually)!
Sta op, o God! twist Uw twistzaak; gedenk der smaadheid, die U van den dwaze wedervaart den gansen dag.
23 Do not forget that your enemies shout angrily [at you]; the uproar that they make [while they oppose you] never stops.
Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders; het getier dergenen, die tegen U opstaan, klimt geduriglijk op.