< Psalms 41 >
1 Yahweh is pleased with those people who help to provide for the poor; he will rescue those people when they have troubles.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Welgelukzalig is hij, die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads.
2 Yahweh protects them and allows them to live [for a long time]. He enables them to be happy in the land [of Israel], and rescues them from their enemies.
De HEERE zal hem bewaren, en zal hem bij het leven behouden; hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte.
3 When they are sick, Yahweh strengthens them, and he heals them.
De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger.
4 [When I was sick], I said, “Yahweh, be merciful to me and heal me; [I know that I am sick because] I have sinned against you.”
Ik zeide: O HEERE! wees mij genadig; genees mijn ziel, want ik heb tegen U gezondigd.
5 My enemies say cruel things about me; they say, “How soon will he die, and then everyone will forget about him [MTY]? (OR, he will not have [any descendants to continue] his name).”
Mijn vijanden spreken kwaad van mij, zeggende: Wanneer zal hij sterven, en zijn naam vergaan?
6 When my enemies come to me, they falsely say that they [are concerned about me]. They listen to bad news about (me/my health). Then they go away and tell everywhere what is happening to me.
En zo iemand van hen komt, om mij te zien, hij spreekt valsheid; zijn hart vergadert zich onrecht; gaat hij uit naar buiten, hij spreekt er van.
7 All those who hate me whisper to others about me, and they hope/desire that very bad things will happen to me.
Al mijn haters mompelen te zamen tegen mij; ze bedenken tegen mij, hetgeen mij kwaad is, zeggende:
8 They say, “He will soon die because of his being sick; he will never get up from his bed [before he dies].”
Een Belialsstuk kleeft hem aan; en hij, die nederligt, zal niet weder opstaan.
9 Even my best friend, whom I trusted very much, who [often] ate with me, has (betrayed me/put me into my enemies’ hands) [IDM].
Zelfs de man mijns vredes, op welken ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft de verzenen tegen mij grotelijks verheven.
10 But Yahweh, be merciful to me, and enable me to become healthy [again]. When you do that, I will be able to (pay back my enemies/get revenge on my enemies/cause my enemies to suffer like they caused me to suffer).
Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden.
11 [If you enable me to] do that, with the result that my enemies do not defeat me, I will know that you are pleased with me.
Hierbij weet ik, dat Gij lust aan mij hebt, dat mijn vijand over mij niet zal juichen.
12 [I will know that] it is because I have done what is right that you have helped me, and [I will know that] you will let me be with you forever.
Want mij aangaande, Gij onderhoudt mij in mijn oprechtigheid, en Gij stelt mij voor Uw aangezicht in eeuwigheid.
13 Praise Yahweh, the God whom we Israelis [worship]; Praise him forever! Amen! I desire that it will be so!
Geloofd zij de HEERE, de God Israels, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid! Amen, ja, amen.