< Numbers 12 >
1 [Moses’/My older sister] Miriam and [his/my older brother] Aaron were saying this: “Is Moses the only one to whom Yahweh has spoken messages to tell to us [RHQ]? Does Yahweh not speak messages to us two also?” [They told people that] they were saying that because Moses/I had married a woman who was a descendant of the Cush people-group, [but they were really saying that because they (were jealous/did not want Moses/me to be the only leader of the Israeli people)]. But Yahweh heard what they were saying.
Mirjam nu sprak, en Aaron, tegen Mozes, ter oorzake der vrouw, der Cuschietische, die hij genomen had; want hij had een Cuschietische ter vrouw genomen.
En zij zeiden: Heeft dan de HEERE maar alleen door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken? En de HEERE hoorde het!
3 [The truth was that] Moses/I was very humble. He/I was more humble than anyone else on the earth [and Moses/I had not appointed himself/myself to be their leader].
Doch de man Mozes was zeer zachtmoedig, meer dan alle mensen, die op den aardbodem waren.
4 So immediately Yahweh spoke to Moses/me and to Aaron and Miriam. He said, “All three of you must go and stand at the Sacred Tent.” So they/we did that.
Toen sprak de HEERE haastelijk tot Mozes, en tot Aaron, en tot Mirjam: Gij drie, komt uit tot de tent der samenkomst! En zij drie kwamen uit.
5 Then Yahweh descended to the entrance of the tent in a cloud [that resembled a huge white] pillar. He told Aaron and Miriam to step forward, so they did.
Toen kwam de HEERE af in de wolkkolom, en stond aan de deur der tent; daarna riep Hij Aaron en Mirjam; en zij beiden kwamen uit.
6 Then he said to them, “Listen to me! When a prophet is among you, I [usually] reveal myself to him by allowing him to see visions, and I speak to him in dreams.
En Hij zeide: Hoort nu Mijn woorden! Zo er een profeet onder u is, Ik, de HEERE, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een droom zal Ik met hem spreken.
7 But that is not the way I speak to my servant Moses. I trust that he will lead my people [well].
Alzo is Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is.
8 So I talk to him face-to-face. I speak to him (clearly/using words that he will understand easily), not using parables. He has even seen what I look like. So you should be afraid to criticize my servant Moses!”
Van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien, en niet door duistere woorden; en de gelijkenis des HEEREN aanschouwt hij; waarom dan hebt gijlieden niet gevreesd tegen Mijn knecht, tegen Mozes, te spreken?
9 Yahweh was very angry with Miriam and Aaron, and he left.
Zo ontstak des HEEREN toorn tegen hen, en Hij ging weg.
10 When the cloud rose up from the Sacred Tent, Aaron looked at Miriam, and he saw that her skin was [as white] as snow, because she now had leprosy.
En de wolk week van boven de tent; en ziet, Mirjam was melaats, wit als de sneeuw. En Aaron zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats.
11 Aaron said to Moses/me, “My master, please do not punish us for this sin that we have foolishly committed.
Daarom zeide Aaron tot Mozes: Och, mijn heer! leg toch niet op ons de zonde, waarmede wij zottelijk gedaan, en waarmede wij gezondigd hebben!
12 Do not allow Miriam to be like a baby that is already dead when it is born, whose flesh is already half decayed!”
Laat zij toch niet zijn als een dode, van wiens vlees, als hij uit zijns moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is!
13 So Moses/I cried out to Yahweh, saying, “God, I plead with you to heal her!”
Mozes dan riep tot den HEERE, zeggende: O God! heel haar toch!
14 But Yahweh replied, “If her father had [rebuked her for doing something wrong by] spitting in her face, she would have been ashamed for seven days. [She should be ashamed because of what she has done]. So send her outside the camp for seven days. Then [she will not have leprosy any more, and] she may return to the camp.”
En de HEERE zeide tot Mozes: Zo haar vader smadelijk in haar aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd zijn? Laat haar zeven dagen buiten het leger gesloten, en daarna aangenomen worden!
15 So they sent her outside the camp for seven days. (The people/We) did not move [to another location] until she returned.
Zo werd Mirjam buiten het leger zeven dagen gesloten; en het volk verreisde niet, totdat Mirjam aangenomen werd.
16 But after [she returned], they/we left Hazeroth and moved [north] in the Paran Desert and set up their/our tents there.
Maar daarna verreisde het volk van Hazeroth, en zij legerden zich in de woestijn van Paran.