< Isaiah 9 >
1 However, those in Judah who have been distressed/worried will not [continue to] suffer. Previously, Yahweh humbled [the people in] the land [where the tribes of] Zebulun and Naphtali [live]. But in the future he will honor [the people who live in] that Galilee region, along the road between the Jordan [River] and the [Mediterranean] Sea, where [many] foreigners live.
Maar het land, dat beangstigd was, zal niet gans verduisterd worden; gelijk als Hij het in den eersten tijd verachtelijk gemaakt heeft, naar het land van Zebulon aan, en naar het land van Nafthali aan, alzo heeft Hij het in het laatste heerlijk gemaakt, naar den weg zeewaarts aan gelegen over de Jordaan, aan Galilea der heidenen.
2 [Some day, it will be as though] [MET] the people who walked in darkness will see a great light. A [great] light will shine on those who live in a land where they have great troubles/distress.
Het volk, dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelve zal een licht schijnen.
3 [Yahweh], you will cause us people in Israel to rejoice; we will become very happy. We will rejoice about what you [have done] like [SIM] people rejoice when they harvest their crops, [or] like soldiers rejoice when they divide up among themselves the things that they have captured in a battle.
Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen nochtans blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is, wanneer men de buit uitdeelt.
4 You will cause us to no longer be slaves [MET] [of those who captured us]; you will lift the heavy burdens from our shoulders. [It will be as though] you will break the rods of those who oppressed us, like you did when you destroyed [the army of] the Midian people-group.
Want het juk van hun last, en den stok hunner schouders, en den staf desgenen, die hen dreef, hebt Gij verbroken, gelijk ten dage der Midianieten;
5 The boots that the enemy soldiers have worn and their clothing which has stains of blood on them will all be burned up; they will only be fuel for a [big] fire.
Toen de ganse strijd dergenen, die streden, met gedruis geschiedde, en de klederen in het bloed gewenteld en verbrand werden, tot een voedsel des vuurs.
6 Another reason that we will rejoice is that a [special] child will be born for us; [a woman will give birth to] a son, who will be our ruler. And his names will be ‘Wonderful Counselor’, ‘Mighty/Powerful God’, ‘[Our] Everlasting Father’, and ‘Prince/Ruler [who enables us to have] Peace’.
Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst;
7 His rule, and the peace that he [brings/causes], will never end. He will rule [MTY] fairly and justly [DOU], like [his ancestor King] David did. This will happen because the Commander of the armies of angels greatly desires that it happen.
Der grootheid dezer heerschappij en des vredes zal geen einde zijn op den troon van David en in zijn koninkrijk, om dat te bevestigen, en dat te sterken met gericht en met gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid toe. De ijver des HEEREN der heirscharen zal zulks doen.
8 The Lord has warned the people of Israel, the descendants of Jacob; he has said that [he will punish] them.
De Heere heeft een woord gezonden in Jakob, en het is gevallen in Israel.
9 And all the people in Samaria and [other places in] Israel know that, [but] they are very proud and arrogant [DOU]. They say, “Our city has been destroyed, but we will [take away the broken bricks from the ruins] [and] replace them with carefully cut stones. Our sycamore-fig trees have been cut down [by our enemies], but we will plant cedar trees [in their place].”
En al dit volk zal het gewaar worden, Efraim en de inwoner van Samaria; in hoogmoed en grootsheid des harten, zeggende:
De tichelstenen zijn gevallen, maar met uitgehouwen stenen zullen wij wederom bouwen; de wilde vijgebomen zijn afgehouwen, maar wij zullen ze in cederen veranderen;
11 But Yahweh brought the armies of [Assyria], the enemies of King Rezin [of Syria, to fight] against Israel and incited [other] nations [to attack Israel].
Want de HEERE zal Rezins tegenpartijders tegen hem verheffen, en Hij zal zijn vijanden samen vermengen:
12 [The army of] Syria [came] from the east, and [the army of] Philistia [came] from the west, and they destroyed Israel [like a wild animal tears another animal apart and] [MET] devours it. But even after that happened, Yahweh was still very angry with them. He was ready to strike them with his fist again.
De Syriers van voren, en de Filistijnen van achteren, dat zij Israel opeten met vollen mond. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
13 [But even though] Yahweh punished his people [like that], they [still] did not return to him [and worship him]. They [still] did not request the Commander of the armies of angels [to assist them].
Want dit volk keert zich niet tot Dien, Die het slaat, en den HEERE der heirscharen zoeken zij niet.
14 Therefore, in one day Yahweh will get rid of [those who are like] Israel’s head and [those who are like] its tail; the [ones who are like] the top of the palm tree and the [ones who are like] the bottom.
Daarom zal de HEERE afhouwen uit Israel den kop en den staart, den tak en de bieze, op een dag.
15 The leaders [DOU] of Israel are the head, and the prophets who tell lies are the tail.
(De oude en aanzienlijke, die is de kop; maar de profeet, die valsheid leert, die is de staart.)
16 The leaders of the people have misled them; they have caused the people that they are ruling to be confused.
Want de leiders dezes volks zijn verleiders, en die van hen geleid worden, worden ingeslokt.
17 For that reason, Yahweh is not pleased with the young men [of Israel], and he does not [even] act mercifully toward the widows and orphans, because they are all ungodly and wicked, and they all say things that are foolish. [But] Yahweh still is angry with them; he is ready to strike them with his fist again.
Daarom zal zich de Heere niet verblijden over hun jongelingen, en hunner wezen en hunner weduwen zal Hij zich niet ontfermen, want zij zijn allen te zamen huichelaars en boosdoeners, en alle mond spreekt dwaasheid. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.
18 When people do wicked things, it is like [SIM] a brushfire [that spreads rapidly]. It burns up [not only] briers and thorns; it starts a big fire in the forests from which clouds of smoke will rise.
Want de goddeloosheid brandt als vuur, doornen en distelen zal zij verteren, en zal aansteken de verwarde struiken des wouds, die zich verheven hebben als de verheffing des rooks.
19 [It is as though] the [whole] land is burned [black] because the Commander of the armies of angels is extremely angry with the Israeli people. They will become like [SIM] fuel for that great fire, and no one will try to rescue even his [own] brother [from that fire].
Vanwege de verbolgenheid des HEEREN der heirscharen, zal het land verduisterd worden; en het volk zal zijn als een voedsel des vuurs: de een zal den ander niet verschonen.
20 Israeli people will attack their neighbors on the right [to get food from them], but they will still be hungry. They will [kill those who live in houses] on the left and eat their flesh, but their stomachs will still not be full.
Zo hij ter rechterhand snijdt, zal hij toch hongeren, en zo hij ter linkerhand eet, zal hij toch niet verzadigd worden; een iegelijk zal het vlees zijns arms eten;
21 [People of the tribes of] Manasseh and Ephraim will attack each other, and [then] they will both attack the people of Judah. But even after that happens, Yahweh will still be very angry with them. He will be ready to strike them with his fist again.
Manasse Efraim, en Efraim Manasse, en zij zullen te zamen tegen Juda zijn. Om dit alles keert Zijn toorn zich niet af, maar Zijn hand is nog uitgestrekt.