Hebrews 11
1 It is because people trust [God] that they are sure that they will receive the things that they confidently expect [God to give them]. They are also certain [that they will see those things], though no one sees them yet.
Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.
2 It was because our ancestors trusted in God that they pleased him.
Want door hetzelve hebben de ouden getuigenis bekomen.
3 It is because we trust in God that we understand that he formed the universe by commanding [it to exist]. The result is that the things that we see were not made from things that already existed. (aiōn g165)
Door het geloof verstaan wij, dat de wereld door het woord Gods is toebereid, alzo dat de dingen, die men ziet, niet geworden zijn uit dingen, die gezien worden. (aiōn g165)
4 It was because [Adam’s son] Abel trusted God that he sacrificed something better to God than what [his older brother] Cain offered to God. Because Abel did that, when God spoke well about what Abel sacrificed, God declared that Abel was righteous. And although Abel is dead, we still learn from him [about trusting God].
Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kain, door hetwelk hij getuigenis bekomen heeft, dat hij rechtvaardig was, alzo God over zijn gave getuigenis gaf; en door hetzelve geloof spreekt hij nog, nadat hij gestorven is.
5 It was because Enoch believed [God that God] took him [up to heaven]. The result was that he did not die. No one found him, because he was taken up {[God] had removed him} from the earth [to heaven]. Before [God] took him away, [he] testified that Enoch pleased him well.
Door het geloof is Enoch weggenomen geweest, opdat hij den dood niet zou zien; en hij werd niet gevonden, daarom dat hem God weggenomen had; want voor zijn wegneming heeft hij getuigenis gehad, dat hij Gode behaagde.
6 It is possible for people to please God only if they trust God, because anyone who wants to come to God must first believe that God exists and that he rewards those who seek [to know] him.
Maar zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen. Want die tot God komt, moet geloven, dat Hij is, en een Beloner is dergenen, die Hem zoeken.
7 It was because Noah trusted [God] that after he was warned by God {after [God] warned him} about [a flood that] had not yet happened, Noah [showed that he] revered God by building a huge ship to save his family. By doing that, he [showed all the people who did not believe him] [MTY] [that they deserved to be condemned] {[that God would] condemn them}. He was someone whom God declared to be righteous because of his trusting in God.
Door het geloof heeft Noach, door Goddelijke aanspraak vermaand zijnde van de dingen, die nog niet gezien werden, en bevreesd geworden zijnde, de ark toebereid tot behoudenis van zijn huisgezin; door welke ark hij de wereld heeft veroordeeld, en is geworden een erfgenaam der rechtvaardigheid, die naar het geloof is.
8 It was because Abraham trusted God that when he was told to go {when [God] told him to go}, he obeyed [God], he left [his own country], and went to a place that God would give him. Abraham left his own country, even though he did not know where he would be going.
Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam geweest, om uit te gaan naar de plaats, die hij tot een erfdeel ontvangen zou; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zou.
9 It was because Abraham trusted God that he lived as though he was a foreigner in the land that [God] had promised to him. Abraham lived in tents, and his son Isaac and his grandson Jacob did also. God promised to give to Isaac and Jacob the same things that he promised to give Abraham.
Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte, als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die medeerfgenamen waren derzelfde belofte.
10 Abraham was waiting to live in a city [in heaven] that would exist forever [MET]. It was a city that God is building [DOU].
Want hij verwachtte de stad, die fondamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.
11 It was because Abraham trusted God that God gave Abraham strength so that he [was] able to produce a son. Even though his wife Sarah was past the age [when women bear children], [God] promised [that he would give her a son], and Abraham considered that God would do what he promised to do.
Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen, om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht, Die het beloofd had.
12 So, although Abraham was also too old to have children, so many people descended from that one man that they were as numerous as the stars in the sky and are as countless as the grains of sand along the seashore, [just like God promised him].
Daarom zijn ook van een, en dat een verstorvene, zovelen in menigte geboren, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is, hetwelk ontallijk is.
13 It was while they still trusted in God that all those people died. Even though they had not yet received the things that God had promised to give them, [it was as though] they saw those things in a distance. They were glad [to know] about what God promised. It was as though they admitted that they were not from this earth, but that they were only here temporarily.
Deze allen zijn in het geloof gestorven, de beloften niet verkregen hebbende, maar hebben dezelve van verre gezien, en geloofd, en omhelsd, en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen op de aarde waren.
14 As for those people who talk like that, they clearly show that they long for [a place that will become] their true native land.
Want die zulke dingen zeggen, betonen klaarlijk, dat zij een vaderland zoeken.
15 If they had been thinking about [that place being] the place from which they had come, they would have taken the opportunity to return there.
En indien zij aan dat vaderland gedacht hadden, van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben, om weder te keren;
16 But, instead, they desired a better [place in which to live]; that is, they desired [a home] in heaven. So God has prepared a city for them to live [with him], and he is pleased [LIT] for them to say that he is their God.
Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is, naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid.
17 It was because Abraham trusted [God] that he [was ready to] kill his son Isaac as a sacrifice when [God] tested him. This same man to whom [God] promised [to give] ([a son/many descendants]) was going to sacrifice [that same son], the only son [whom his own wife had borne]!
Door het geloof heeft Abraham, als hij verzocht werd, Izak geofferd, en hij, die de beloften ontvangen had, heeft zijn eniggeborene geofferd,
18 It was to Abraham that God said, “It is [only] from Isaac that I will consider your family to descend.”
(Tot denwelken gezegd was: In Izak zal u het zaad genoemd worden)
19 Abraham considered that [to fulfill that promise], God could make [Isaac] live again [even if] he had died [after Abraham sacrificed him]! The result was that when Abraham did receive Isaac back [after God told him not to harm Isaac], it was as though he received him back even after he died.
overleggende, dat God machtig was, hem ook uit de doden te verwekken; Waaruit hij hem ook bij gelijkenis wedergekregen heeft.
20 It was because Isaac trusted God that he [prayed that after he died, God would] bless [his] sons Jacob and Esau.
Door het geloof heeft Izak zijn zonen Jakob en Ezau gezegend aangaande toekomende dingen.
21 It was because Jacob trusted God that, as he was dying, he [prayed that God would] bless each of the sons of [his own son Joseph]. He worshipped God as he leaned upon his walking stick [before he died].
Door het geloof heeft Jakob, stervende, een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, en heeft aangebeden, leunende op het opperste van zijn staf.
22 It was because Joseph trusted God that, when he was about to die [in Egypt], he anticipated the time when the Israelis would leave Egypt; and he instructed [that] his people [should carry] his bones [with them when they] ([left Egypt/returned to Canaan]).
Door het geloof heeft Jozef, stervende, gemeld van den uitgang der kinderen Israels, en heeft bevel gegeven van zijn gebeente.
23 It was because Moses’ father and mother trusted God that they hid [their son] for three months shortly after he was born, because they saw that he was so beautiful. They were not afraid of [disobeying] what the king of Egypt had commanded, [namely, that all the Jewish male babies must be killed].
Door het geloof werd Mozes, toen hij geboren was, drie maanden lang van zijn ouders verborgen, overmits zij zagen, dat het kindeken schoon was; en zij vreesden het gebod des konings niet.
24 The daughter of the [king, whom they called] Pharaoh, [raised] Moses, but when he had grown up, it was because he trusted God that he refused to [accept the privileges that would have been his if people] considered that he was (the son of the king’s daughter/the king’s own grandson).
Door het geloof heeft Mozes, nu groot geworden zijnde, geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden;
25 He decided that it was better for others to mistreat him for a time along with the Israeli people, than to temporarily enjoy living sinfully [in the King’s palace].
Verkiezende liever met het volk van God kwalijk gehandeld te worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben;
26 This is because he decided that if he suffered for the Messiah, it would be worth far more [in God’s sight] than his owning all the treasures of Egypt [that he would receive as Pharaoh’s heir. He decided that] because he looked forward to the time when [God would give him] an [eternal] reward.
Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn, dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons.
27 It was because he trusted God that he left Egypt. He was not afraid that the king would be angry [because of his doing that]. He (kept going/did not turn back) because [it was as though] he kept seeing [God], whom no one can see.
Door het geloof heeft hij Egypte verlaten, niet vrezende den toorn des konings; want hij hield zich vast, als ziende den Onzienlijke.
28 It was because Moses believed [that God would save his own people] that he instituted the [festival called] Passover. He did that [by commanding that the people should kill lambs and] sprinkle their blood [on their] doorposts. They did that in order that [the angel who] causes people to die would not kill [EUP] the oldest male Israelites [when he killed the oldest sons in each Egyptian family].
Door het geloof heeft hij het pascha uitgericht, en de besprenging des bloeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet raken zou.
29 It was because they trusted God that [when] the [Israelite] people walked through [where] the Red Sea [had been, it was] as [though they walked] on dry land! But, when the [army of] Egypt also attempted to [cross that same water], they drowned, because [the sea came back and flooded them]!
Door het geloof zijn zij de Rode zee doorgegaan, als door het droge; hetwelk de Egyptenaars, ook verzoekende, zijn verdronken.
30 It was because the [Israeli] people trusted God that the walls around Jericho [city] collapsed, after the Israelis marched around the walls for seven days.
Door het geloof zijn de muren van Jericho gevallen, als zij tot zeven dagen toe omringd waren geweest.
31 Rahab [had been] a prostitute, but because she trusted God, she did not perish with those [inside Jericho] who disobeyed [God. Joshua sent some spies] into the city [in order] to find ways to destroy it, but God saved her because she welcomed those spies [peaceably].
Door het geloof is Rachab, de hoer, niet omgekomen met de ongehoorzamen, als zij de verspieders met vrede had ontvangen.
32 I do not know what more I should say [RHQ] [about others who trusted in God]. It would take too much time to tell about Gideon, Barak, Samson, Jephthah, David, Samuel, and the [other] prophets.
En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd zal mij ontbreken, zou ik verhalen van Gideon, en Barak, en Samson, en Jeftha, en David, en Samuel, en de profeten;
33 It was because they trusted God that some of them [did great things for him]. Some conquered lands ruled by powerful men. Some ruled [Israel] and justly [punished those men and nations who rebelled against God]. Some obtained [from God] the things that he promised to give them [MTY].
Welken door het geloof koninkrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloftenissen verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt;
34 Some forced lions to keep their mouths shut. Some escaped from being destroyed by fire. Some of those people escaped from [being killed with] a sword [MTY]. Some of those [people who trusted God] were made strong {became mighty} again after they had once been weak. Some became powerful when they fought wars. Some caused armies [that came from foreign lands] to run away from them.
De kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht;
35 Some women [who trusted God] received [their relatives] back again when [God] ([made them live again after they had died/raised them from the dead]). But [others who trusted God] were tortured until they died. They were tortured because they refused to agree when [their captors said, “We will] release you [if you deny that you believe in God.” They refused to do that], because they wanted to live with God forever, which is better than [continuing to live on earth] after having almost died.
De vrouwen hebben hare doden uit de opstanding weder gekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden.
36 Other [people who trusted God] were mocked; [some had their backs] cut [open by being struck] with leaded whips. Some were chained and put in prison.
En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis;
37 [Some of] those believers were stoned to death {People [killed some of those believers by] throwing stones at them}. Others were cut completely in two. Others were killed with swords. Others of these people who trusted God wandered around the land [wearing garments made only of] skins from sheep and goats. They did not have any money. They were continually oppressed and tormented {People continuously oppressed them and tormented them}.
Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde;
38 [The people on earth who caused those who trusted in God to suffer were so bad that] they did not deserve [to live with people who trusted God. Some who trusted God] wandered in deserts and on mountains. Some lived in caves and in other [large] holes in the ground.
(Welker de wereld niet waardig was) hebben in woestijnen gedoold, en op bergen, en in spelonken, en in holen der aarde.
39 Although all these people were commended [by God] {[God] commended all these people} because they trusted him, God did not give them all that he promised them [while they were alive].
En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen;
40 God knew ahead of time that what he would give us and them [later] would be better than giving [them immediately what he promised]. What God intends is that only when they and we are together will we have all that God intends us to have.
Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden.
