< Kings IV 24 >
1 In his days went up Nabuchodonosor king of Babylon, and Joakim became his servant three years; and [then] he turned and revolted from him.
In zijn dagen toog Nebukadnezar, de koning van Babel, op, en Jojakim werd zijn knecht drie jaren; daarna keerde hij zich om, en rebelleerde tegen hem.
2 And the lord sent against him the bands of the Chaldeans, and the bands of Syria, and the bans of Moab, and the bands of the children of Ammon, and sent them into the land of Juda to prevail [against it], according to the word of the Lord, which he spoke by his servants the prophets.
En de HEERE zond tegen hem de benden der Chaldeen, en de benden der Syriers, en de benden der Moabieten, en de benden der kinderen Ammons, en zond hen tegen Juda, om dat te verderven, naar het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst Zijner knechten, de profeten.
3 Moreover it was the purpose of the Lord concerning Juda, to remove them from his presence, because of the sins of Manasses, according to all that he did.
Zekerlijk geschiedde dit naar het bevel des HEEREN tegen Juda, dat Hij hen van Zijn aangezicht wegdeed, om de zonden van Manasse, naar alles, wat hij gedaan had;
4 Moreover he shed innocent blood, and filled Jerusalem with innocent blood, and the Lord would not pardon [it].
Als ook om het onschuldig bloed, dat hij vergoten had, zodat hij Jeruzalem met onschuldig bloed vervuld had; daarom wilde de HEERE niet vergeven.
5 And the rest of the acts of Joakim, and all that he did, behold, [are] not these written in the book of the chronicles of the kings of Juda?
Het overige nu der geschiedenissen van Jojakim, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet geschreven in het boek der kronieken der koningen van Juda?
6 And Joakim slept with his fathers: and Joachim his son reigned in his stead.
En Jojakim ontsliep met zijn vaderen; en zijn zoon Jojachin werd koning in zijn plaats.
7 And the king of Egypt came no more out of his land: for the king of Babylon took away all that belonged to the king of Egypt from the river of Egypt as far as the river Euphrates.
De koning nu van Egypte toog voortaan niet meer uit zijn land; want de koning van Babel had, van de rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen al wat van den koning van Egypte was.
8 Eighteen years old [was] Joachim when he began to reign, an he reigned three months in Jerusalem: and his mother's name [was] Nestha, daughter of Ellanastham, of Jerusalem.
Jojachin was achttien jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde drie maanden te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Nehusta, een dochter van Elnathan, van Jeruzalem.
9 And he did that which was evil in the sight of the Lord, according to all that his father did.
En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat zijn vader gedaan had.
10 At that time went up Nabuchodonosor king of Babylon to Jerusalem, and the city was besieged.
Te dier tijd togen de knechten van Nebukadnezar, den koning van Babel, naar Jeruzalem; en de stad werd belegerd.
11 And Nabuchodonosor king of Babylon came against the city, and his servants besieged it.
Zelfs kwam Nebukadnezar, de koning van Babel, tegen de stad, als zijn knechten die belegerden.
12 And Joachim king of Juda came forth to the king of Babylon, he and his servants, and his mother, and his princes, and his eunuchs; and the king of Babylon took him in the eighth year of his reign.
Toen ging Jojachin, de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij, en zijn moeder, en zijn knechten, en zijn vorsten, en zijn hovelingen; en de koning van Babel nam hem gevangen in het achtste jaar zijner regering.
13 And he brought forth thence all the treasures of the house of the Lord, and the treasures of the king's house, and he cut up all the golden vessels which Solomon the king of Israel [had] made in the temple of the Lord, according to the word of the Lord.
En hij bracht van daar uit al de schatten van het huis des HEEREN, en de schatten van het huis des konings; en hij hieuw alle gouden vaten af, die Salomo, de koning van Israel, in den tempel des HEEREN gemaakt had, gelijk als de HEERE gesproken had.
14 And he carried away [the inhabitants of] Jerusalem, and all the captains, and the mighty men, taking captive ten thousand prisoners, and every artificer and smith: and only the poor of the land were left.
En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten, en alle strijdbare helden, tien duizend gevangen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten, dan het arme volk des lands.
15 And he carried Joachim away to Babylon, and the king's mother, and the king's wives, and his eunuchs: and he carried away the mighty men of the land into captivity from Jerusalem to Babylon.
Zo voerde hij Jojachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder, en des konings vrouwen, en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel;
16 And all the men of might, even seven thousand, and one thousand artificers and smiths: all [were] mighty [men] fit for war; and the king of Babylon carried them captive to Babylon.
En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden, die ten oorlog geoefend waren; dezen bracht de koning van Babel gevankelijk naar Babel.
17 And the king of Babylon made Batthanias his son king in his stead, and called his name Sedekias.
En de koning van Babel maakte Mattanja, deszelfs oom, koning in plaats van hem, en veranderde zijn naam in Zedekia.
18 Twenty and one years old [was] Sedekias when he began to reign, and he reigned eleven years in Jerusalem: and his mother's name [was] Amital daughter of Jeremias.
Zedekia was een en twintig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de naam zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van Libna.
19 And he did that which was evil in the sight of the Lord, according to all that Joachim did.
En hij deed dat kwaad was in de ogen des HEEREN, naar alles, wat Jojakim gedaan had.
20 For it was according to the Lord's anger against Jerusalem and on Juda, until he cast them out of his presence, that Sedekias revolted against the king of Babylon.
Want het geschiedde, om den toorn des HEEREN tegen Jeruzalem en tegen Juda, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had. En Zedekia rebelleerde tegen den koning van Babel.