Jonah 3
1 And the worde of the Lord came vnto Ionah the seconde time, saying,
En het woord des HEEREN geschiedde ten anderen male tot Jona, zeggende:
2 Arise, goe vnto Nineueh that great citie, and preach vnto it the preaching, which I bid thee.
Maak u op, ga naar de grote stad Nineve; en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreek.
3 So Ionah arose and went to Nineueh according to ye word of the Lord: now Nineueh was a great and excellent citie of three dayes iourney.
Toen maakte zich Jona op, en ging naar Nineve, naar het woord des HEEREN. Nineve nu was een grote stad Gods, van drie dagreizen.
4 And Ionah began to enter into the citie a dayes iourney, and he cryed, and said, Yet fourtie dayes, and Nineueh shalbe ouerthrowen.
En Jona begon in de stad te gaan, een dagreis; en hij predikte, en zeide: Nog veertig dagen, dan zal Nineve worden omgekeerd.
5 So the people of Nineueh beleeued God, and proclaimed a fast, and put on sackcloth from ye greatest of the euen to the least of them.
En de lieden van Nineve geloofden aan God; en zij riepen een vasten uit, en bekleedden zich met zakken, van hun grootste af tot hun kleinste toe.
6 For worde came vnto the King of Nineueh, and he rose from his throne, and he layed his robe from him, and couered him with sackecloth, and sate in ashes.
Want dit woord geraakte tot den koning van Nineve, en hij stond op van zijn troon, en deed zijn heerlijk overkleed van zich; en hij bedekte zich met een zak, en zat neder in de as.
7 And he proclaimed and said through Nineueh, (by the counsell of ye king and his nobles) saying, Let neither man, nor beast, bullock nor sheep taste any thing, neither feed nor drinke water.
En hij liet uitroepen, en men sprak te Nineve, uit bevel des konings en zijner groten, zeggende: Laat mens noch beest, rund noch schaap, iets smaken, laat ze niet weiden, noch water drinken.
8 But let man and beast put on sackecloth, and crie mightily vnto God: yea, let euery man turne from his euill way, and from the wickednesse that is in their handes.
Maar mens en beest zullen met zakken bedekt zijn, en zullen sterk tot God roepen; en zij zullen zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg, en van het geweld, dat in hun handen is.
9 Who can tell if God will turne, and repent and turne away from his fierce wrath, that we perish not?
Wie weet, God mocht Zich wenden, en berouw hebben; en Hij mocht Zich wenden van de hittigheid Zijns toorns, dat wij niet vergingen!
10 And God sawe their workes that they turned from their euill wayes: and God repented of the euill that he had said that he woulde doe vnto them, and he did it not.
En God zag hun werken, dat zij zich bekeerden van hun bozen weg; en het berouwde God over het kwaad, dat Hij gesproken had hun te zullen doen, en Hij deed het niet.
