< Proverbs 19 >
De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.
Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.
3 The folly of a man spoils his ways: and he blames God in his heart.
De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
4 Wealth acquires many friends; but the poor is deserted even of the friend he has.
Het goed brengt veel vrienden toe; maar de arme wordt van zijn vriend gescheiden.
5 A false witness shall not be unpunished, and he that accuses unjustly shall not escape.
Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal niet ontkomen.
6 Many court the favour of kings; but every bad man becomes a reproach to [another] man.
Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.
7 Every one who hates [his] poor brother shall also be far from friendship. Good understanding will draw near to them that know it, and a sensible man will find it. He that does much harm perfects mischief; and he that used provoking words shall not escape.
Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden, die niets zijn.
8 He that procures wisdom loves himself; and he that keeps wisdom shall find good.
Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.
9 A false witness shall not be unpunished; and whoever shall kindle mischief shall perish by it.
Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugenen blaast, zal vergaan.
10 Delight does not suit a fool, nor [is it seemly] if a servant should begin to rule with haughtiness.
De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!
11 A merciful man is longsuffering; and his triumph overtakes transgressors.
Het verstand des mensen vertraagt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.
12 The threatening of a king is like the roaring of a lion; but as dew on the grass, so is his favour.
Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.
13 A foolish son is a disgrace to his father: vows [paid out] of the hire of a harlot are not pure.
Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.
14 Fathers divide house and substance to [their] children: but a wife is suited to a man by the Lord.
Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.
15 Cowardice possesses the effeminate [man]; and the soul of the sluggard shall hunger.
Luiheid doet in diepen slaap vallen; en een bedriegelijke ziel zal hongeren.
16 He that keeps the commandment keeps his own soul; but he that despises his ways shall perish.
Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel; die zijn wegen veracht, zal sterven.
17 He that has pity on the poor lends to the Lord; and he will recompense to him according to his gift.
Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
18 Chasten your son, for so he shall be hopeful; and be not exalted in your soul to haughtiness.
Tuchtig uw zoon, als er nog hoop is; maar verhef uw ziel niet, om hem te doden.
19 A malicious man shall be severely punished, and if he commit injury, he shall also lose his life.
Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.
20 Hear, son, the instruction of your father, that you may be wise at your latter end.
Hoor raad, en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt.
21 [There are] many thoughts in a man's heart; but the counsel of the Lord abides for ever.
In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.
22 Mercy is a fruit to a man: and a poor man is better than a rich liar.
De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.
23 The fear of the Lord is life to a man: and he shall lodge without fear in places where knowledge is not seen.
De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden.
24 He that unjustly hides his hands in his bosom, will not even [bring] them up to his mouth.
Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.
25 When a pestilent character is scourged, a simple man is made wiser: and if you reprove a wise man, he will understand discretion.
Sla den spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.
26 He that dishonours his father, and drives away his mother, shall be disgraced and shall be exposed to reproach.
Wie den vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.
27 A son who ceases to attend to the instruction of a father will cherish evil designs.
Laat af, mijn zoon, horende de tucht, af te dwalen van de redenen der wetenschap.
28 He that becomes surety for a foolish child will despise the ordinance: and the mouth of ungodly men shall drink down judgement.
Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.
29 Scourges are preparing for the intemperate, and punishments likewise for fools.
Gerichten zijn voor de spotters bereid, en slagen voor den rug der zotten.