< Kings IV 2 >

1 And it came to pass, when the Lord was going to take Eliu with a whirlwind as it were into heaven, that Eliu and Elisaie went out of Galgala.
Toen Jahweh Elias in een stormwind ten hemel wilde opnemen, vertrok Elias van Gilgal, en Eliseus ging met hem mee.
2 And Eliu said to Elisaie, Stay here, I pray you; for God has sent me to Baethel. And Elisaie said, [As] the Lord lives and your soul lives, I will not leave you; so they came to Baethel.
Elias sprak echter tot Eliseus: Blijf hier; want Jahweh heeft mij naar Betel gezonden. Maar Eliseus antwoordde: Zo waar Jahweh leeft, en bij uw leven; ik verlaat u niet. Toen zij te Betel aankwamen,
3 And the sons of the prophets who were in Baethel came to Elisaie, and said to him, Do you know, that the Lord this day is going to take your lord away from your head? And he said, Yes, I know [it]; be silent.
gingen de profetenzonen uit Betel naar Eliseus, en zeiden tot hem: Weet gij, dat Jahweh thans uw heer, boven uw hoofd uit, gaat wegnemen? Hij antwoordde: Ik weet het; houdt u maar stil.
4 And Eliu said to Elisaie, Stay here, I pray you; for the Lord has sent me to Jericho. And he said, [As] the Lord lives and your soul lives, I will not leave you. And they came to Jericho.
Nu sprak Elias tot hem: Eliseus, blijf hier; want Jahweh heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij antwoordde: Zo waar Jahweh leeft, en bij uw leven; ik verlaat u niet. Toen zij te Jericho aankwamen,
5 And the sons of the prophets who were in Jericho drew near to Elisaie, and said to him, Do you know that the Lord is about to take away your master today from your head? And he said, Yes, I know [it]; hold your peace.
gingen de profetenzonen van Jericho naar Eliseus, en zeiden tot hem: Weet gij, dat Jahweh uw heer, boven uw hoofd uit, gaat wegnemen? Hij antwoordde: Ik weet het; houdt u maar stil.
6 And Eliu said to him, Stay here, I pray you, for the Lord has sent me to Jordan. And Elisaie said, [As] the Lord lives and your soul lives, I will not leave you: and they both went on.
Nu sprak Elias tot hem: Blijf hier; want Jahweh heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij antwoordde: Zo waar Jahweh leeft, en bij uw leven; ik verlaat u niet. Daarop gingen ze samen verder.
7 And fifty men of the sons of the prophets [went also], and they stood opposite afar off: and both stood on [the bank] of Jordan.
Vijftig van de profetenzonen volgden hen, maar bleven in de verte staan, toen ze samen bij de Jordaan stil hielden.
8 And Eliu took his mantle, and wrapped it together, and struck the water: and the water was divided on this side and on that side, and they both went over on dry ground.
Nu nam Elias zijn mantel, rolde hem op, en sloeg er mee op het water. En dit verdeelde zich in tweeën, zodat zij beiden droogvoets konden oversteken.
9 And it came to pass while they were crossing over, that Eliu said to Elisaie, Ask what I shall do for you before I am taken up from you. And Elisaie said, Let there be, I pray you, a double [portion] of your spirit upon me.
Aan de overkant aangekomen, sprak Elias tot Eliseus: Doe nu een verzoek; wat moet ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen. Eliseus antwoordde: Dat ik een dubbel deel van uw geest mag ontvangen.
10 And Eliu said, You have asked a hard thing: if you shall see me when I am taken up from you, then shall it be so to you; and if not, it shall not be [so].
Elias sprak: Ge vraagt heel veel; maar als ge mij ziet, wanneer ik van u word weggenomen, wordt uw bede vervuld; ziet ge me niet, dan geschiedt het niet.
11 And it came to pass as they were going, they went on talking; and, behold, a chariot of fire, and horses of fire, and it separated between them both; and Eliu was taken up in a whirlwind as it were into heaven.
Terwijl ze nu al sprekende verder gingen, kwam er opeens een vurige wagen met vurige paarden; ze werden van elkander gescheiden, en Elias voer in een stormwind ten hemel.
12 And Elisaie saw, and cried, Father, father, the chariot of Israel, and the horseman thereof! And he saw him no more: and he took hold of his garments, and tore them into two pieces.
Toen Eliseus dit zag, riep hij uit: Vader, mijn vader; Israëls strijdwagens en ruiterij! Maar hij zag hem niet meer; en hij greep zijn klederen, en scheurde ze vaneen.
13 And Elisaie took up the mantle of Eliu, which fell from off him upon Elisaie; and Elisaie returned, and stood upon the brink of Jordan;
Nu raapte hij de mantel op, die Elias had laten vallen, keerde terug en bleef bij de Jordaanoever staan.
14 and he took the mantle of Eliu, which fell from off him, and struck the water, and said, Where is the Lord God of Eliu? and he struck the waters, and they were divided hither and there; and Elisaie went over.
Daar nam hij de mantel van Elias, en sloeg er mee op het water; maar het verdeelde zich niet. Toen riep hij uit: Waar is Jahweh dan toch, de God van Elias? En weer sloeg hij op het water; nu verdeelde het zich in tweeën, zodat hij kon oversteken.
15 And the sons of the prophets who were in Jericho on the opposite side saw him, and said, The spirit of Eliu has rested upon Elisaie. And they came to meet him, and did obeisance to him to the ground.
Toen de profetenzonen van Jericho dit uit de verte zagen, zeiden ze: De geest van Elias rust op Eliseus! Ze gingen hem tegemoet, en wierpen zich voor hem ter aarde neer.
16 And they said to him, Behold now, [there are] with your servants fifty men of strength: let them go now, and seek your lord: perhaps the Spirit of the Lord has taken him up, and cast him into Jordan, or on one of the mountains, or on one of the hills. And Elisaie said, You shall not send.
Toen zeiden ze tot hem: Er zijn onder uw dienaren vijftig flinke mannen. Laat die toch naar uw meester gaan zoeken; misschien heeft de geest van Jahweh hem opgenomen, en hem ergens op een berg of in een dal neergezet. Maar hij antwoordde: Laat ze niet zoeken.
17 And they pressed him until he was ashamed; and he said, Send. And they sent fifty men, and sought three days, and found him not.
Toen ze echter maar bleven aandringen, zei hij eindelijk: Stuur ze dan maar. Ze zonden dus vijftig mannen uit, die drie dagen lang naar Elias zochten; maar ze vonden hem niet.
18 And they returned to him, for he lived in Jericho: and Elisaie said, Did I not say to you, Go not?
Toen ze bij Eliseus in Jericho terugkeerden, sprak hij tot hen: Heb ik u niet gezegd, dat gij niet behoefde te gaan?
19 And the men of the city said to Elisaie, Behold, the situation of the city [is] good, as [our] lord sees; but the waters [are] bad, and the ground barren.
Nu zeiden de bewoners der stad tot Eliseus: De ligging van de stad is goed, zoals mijn heer zelf kan zien; maar het water is slecht, zodat het land onvruchtbaar is.
20 And Elisaie said, Bring me a new pitcher, and put salt in it. And they took [one], and brought [it] to him.
Hij antwoordde: Haalt mij een nieuwe schotel met zout. Toen ze die hadden gebracht,
21 And Elisaie went out to the spring of the waters, and cast salt therein, and says, Thus says the Lord, I have healed these waters; there shall not be any longer death thence or barren [land].
ging hij naar de bron, wierp het zout erin, en zei: Zo spreekt Jahweh! Ik maak dit water gezond; het zal nu niet langer dood en onvruchtbaarheid brengen.
22 And the waters were healed until this day, according to the word of Elisaie which he spoke.
Zo werd op het woord, dat Eliseus sprak, het water goed tot op deze dag.
23 And he went up thence to Baethel: and as he was going up by the way there came up also little children from the city, and mocked him, and said to him, Go up, bald-head, go up.
Vandaar ging Eliseüs naar Betel. Toen hij de weg daarheen opging, kwamen er kleine jongens uit de stad, die hem spottend toeriepen: Kom hier, kaalkop! Kom hier, kaalkop!
24 And he turned after them, and saw them, and cursed them in the name of the Lord. And, behold, there came out two bears out of the wood, and they tore forty and two children of them.
Eliseus keerde zich om, en toen hij ze zag, vervloekte hij ze in de naam van Jahweh. En onmiddellijk kwamen er uit het bos twee berinnen, die twee en veertig van die jongens verscheurden.
25 And he went thence to mount Carmel, and returned thence to Samaria.
Vandaar ging hij naar de berg Karmel, en keerde toen naar Samaria terug.

< Kings IV 2 >