< Kings III 21 >
1 And Achaab numbered the young men the heads of the districts, and they were two hundred and thirty: and afterwards he numbered the people, [even] every man fit for war, seven thousand.
Enige tijd later gebeurde het volgende: Een zekere Nabot uit Jizreël bezat een wijngaard naast het paleis van Achab, den koning van Samaria.
2 And he went forth at noon, an the son of Ader was drinking [and] getting drunk in Socchoth, he and the kings, [even] thirty and two kings, his allies.
Daarom sprak Achab tot Nabot: Geef mij uw wijngaard, dan maak ik er een moestuin van; want hij ligt vlak bij mijn paleis. Ik geef er u een betere voor terug, of wanneer ge dit liever hebt, de waarde in geld.
3 And the young men the heads of the districts went forth first; and they send and report to the king of Syria, saying, There are men come forth out of Samaria.
Maar Nabot gaf Achab ten antwoord: Jahweh beware mij er voor, u het erfdeel van mijn vaderen te geven.
4 And he said to them, If they come forth peaceably, take them alive; and if they come forth to war, take them alive:
Hierop ging Achab verdrietig en toornig naar huis, omdat Nabot uit Jizreël hem had gezegd: Ik geef u het erfdeel van mijn vaderen niet. Hij ging op zijn bed liggen, wendde het hoofd af en wilde niet eten.
5 and let not the young men the heads of the districts go forth of the city. And the force that was behind them
Toen kwam zijn vrouw Izébel bij hem en vroeg: Waarom zijt ge toch zo verdrietig, en eet ge niet?
6 smote each one the man next to him; and each one a second time smote the man next to him: and Syria fled, and Israel pursued them; and the son of Ader, [even] the king of Syria, escapes on the horse of a horseman.
Hij antwoordde haar: Ik heb met Nabot uit Jizreël gesproken en hem gezegd: "Verkoop mij uw wijngaard, of wanneer ge dit liever hebt, dan geef ik er u een andere voor in de plaats." En hij antwoordde: "Ik geef u mijn wijngaard niet."
7 And the king of Israel went forth, and took all the horses and the chariots, and smote [the enemy] with a great slaughter in Syria.
Maar zijn vrouw Izébel zeide tot hem: Gij zijt me ook een koning van Israël! Sta op en eet, en zit er maar niet over in; ik bezorg u de wijngaard van Nabot wel.
8 And the prophet came to the king of Israel, and said, Strengthen thyself, and observe, and see what thou shalt do; for at the return of the year the son of Ader king of Syria comes up against thee.
Daarop schreef zij een brief uit Achabs naam, sloot die met zijn zegel, en zond hem aan de oudsten en de leiders, die bij Nabot in de stad woonden.
9 And the servants of the king of Syria, even they said, The God of Israel [is] a God of mountains, and not a God of valleys; therefore has he prevailed against us: but if we should fight against them in the plain, verily we shall prevail against them.
Ze schreef in de brief als volgt: Kondigt een vasten af en laat Nabot vooraan zitten, als het volk bijeen is.
10 And do thou this thing: Send away the kings, each one to his place, and set princes in their stead.
Dan moet ge een paar deugnieten tegen hem laten optreden, die hem er van betichten, dat hij God en den koning heeft gelasterd. Leidt hem daarna weg, en stenigt hem dood.
11 And we will give thee [another] army according to the army that was destroyed, and cavalry according to the cavalry, and chariots according to the chariots, and we will fight against them in the plain, and we shall prevail against them. And he hearkened to their voice, and did so.
Zijn medeburgers, de oudsten en de leiders, deden wat Izébel hun had bevolen in de brief, die ze hun geschreven had.
12 And it came to pass at the return of the year, that the son of Ader reviewed Syria, and went up to Apheca to war against Israel.
Zij kondigden een vasten af, en toen het volk bijeen was, plaatsten ze Nabot vooraan.
13 And the children of Israel were numbered, and came to meet them: and Israel encamped before them as two little flocks of goats, but Syria filled the land.
Nu kwamen er een paar deugnieten, die tegen hem optraden, en ten overstaan van het volk getuigden: Nabot heeft God en den koning gelasterd! En men bracht hem buiten de stad, waar hij dood werd gestenigd.
14 And there came the man of God, and said to the king of Israel, Thus saith the Lord, Because Syria has said, The Lord God of Israel [is] a God of the hills, and he [is] not a God of the valleys, therefore will I give this great army into thy hand, and thou shalt know that I [am] the Lord.
Toen berichtten zij aan Izébel: Men heeft Nabot gestenigd; hij is dood.
15 And they encamp one over against the other before them seven days. And it came to pass on the seventh day that the battle drew on, and Israel smote Syria, [even] a hundred thousand footmen in one day.
Zodra Izébel vernam, dat Nabot gestenigd en dood was, sprak ze tot Achab: Sta op, en neem de wijngaard van Nabot uit Jizreël in bezit, die hij u niet voor geld wilde afstaan; want Nabot leeft niet meer, maar is dood.
16 And the rest fled to Apheca, into the city; and the wall fell upon twenty-seven thousand men that were left: and the son of Ader fled, and entered into an inner chamber, into a closet.
Toen Achab hoorde, dat Nabot dood was, ging hij heen, en nam de wijngaard van Nabot uit Jizreël in bezit.
17 And he said to his servants, I know that the kings of Israel are merciful kings: let us now put sackcloth upon our loins, and ropes upon our heads, and let us go forth to the king of Israel, if by any means he will save our souls alive.
Maar nu werd het woord van Jahweh tot Elias uit Tisjbe gericht:
18 So they girt sackcloth upon their loins, and put ropes upon their heads, and said to the king of Israel, Thy servant the son of Ader says, Let our souls live, I pray thee. And he said, Does he yet live? He is my brother.
Sta op en ga naar Achab, den koning van Israël, die te Samaria woont; hij is in de wijngaard van Nabot, die hij in bezit is gaan nemen.
19 And the men divined, and offered drink-offerings; and they caught the word out of his mouth, and said, Thy brother the son of Ader. And he said, Go ye in and fetch him. And the son of Ader went out to him, and they cause him to go up to him into the chariot.
Zeg tot hem: Zo spreekt Jahweh! Komt ge na de moord de erfenis in bezit nemen? Zo spreekt Jahweh! Op de plaats, waar de honden het bloed van Nabot hebben gelikt, zullen ze ook het uwe oplikken.
20 And he said to him, The cities which my father took from thy father I will restore to thee; and thou shalt make streets for thyself in Damascus, as my father made streets in Samaria; and I will let thee go with a covenant. And he made a covenant with him, and let him go.
Maar Achab snauwde Elias toe: Weet mijn vijand mij weer te vinden? Hij antwoordde: Ja; maar enkel omdat ge u vermeten hebt, kwaad te doen in de ogen van Jahweh.
21 And a certain man of the sons of the prophets said to his neighbour by the word of the Lord, Smite me, I pray, And the man would not smite him.
En nu, zo spreekt Jahweh! Ik zal onheil over u brengen en u wegvagen; al wat man is in Achabs huis, slaaf of vrije, zal Ik uit Israël verdelgen.
22 And he said to him, Because thou hast not hearkened to the voice of the Lord, therefore, behold, as thou departest from me, a lion shall smite thee: and he departed from him, and a lion found him, and smote him.
Met uw huis zal Ik handelen als met het huis van Jeroboam, den zoon van Nabat, en als met het huis van Basja, den zoon van Achi-ja, omdat ge Mij hebt getergd en Israël tot zonde hebt verleid.
23 And he finds another man, and says, Smite me, I pray thee. And the man smote him, and in smiting wounded [him].
En tot Izébel spreekt Jahweh: De honden zullen Izébel verslinden op de open plaats voor Jizreël!
24 And the prophet went and stood before the king of Israel by the way, and bound his eyes with a bandage.
Sterft er iemand van Achab in de stad, dan zullen de honden hem verslinden; en sterft iemand van hem op het land, dan zullen de vogels uit de lucht het doen!
25 And it came to pass as the king passed by, that he cried aloud to the king, and said, Thy servant went out to war, and, behold, a man brought [another] man to me, and said to me, Keep his man; and if he should by any means escape, then thy life shall go for his life, or thou shalt pay a talent of silver.
Want nooit heeft iemand zich als Achab vermeten, om kwaad te doen in de ogen van Jahweh, hiertoe verleid door Izébel, zijn vrouw;
26 And it came to pass, that thy servant looked round this way and that way, and the man was gone. And the king of Israel said to him, Behold, thou hast also destroyed snares [set] for me.
schandelijk heeft hij zich gedragen door waangoden te dienen, juist zoals de Amorieten deden, die Jahweh voor Israël heeft verjaagd.
27 And he hasted, and took away the bandage from his eyes; and the king of Israel recognized him, that he was one of the prophets.
Toen Achab deze bedreiging vernam, scheurde hij zijn klederen, trok een boetekleed aan en vastte; hij legde zich zelfs in het boetekleed te ruste, en liep peinzend rond.
28 And he said to him, Thus saith the Lord, Because thou hast suffered to escape out of thine hand a man appointed to destruction, therefore thy life shall go for his life, and thy people for his people.
Nu werd het woord van Jahweh tot Elias uit Tisjbe gericht:
29 And the king of Israel departed confounded and discouraged, and came to Samaria.
Hebt gij gezien, hoe Achab zich voor Mij heeft vernederd? Omdat hij zich voor Mij heeft vernederd, zal Ik hem het onheil niet tijdens zijn leven overzenden, maar onder zijn zoon zal Ik het over zijn huis doen neerkomen.