< Romeinen 1 >

1 Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, een geroepen apostel, afgezonderd tot het Evangelie van God,
ᏉᎳ, ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎠᎩᏅᏏᏓᏍᏗ, ᎥᎩᏅᏏᏛ ᎢᏴᏋᏁᎸᎯ, ᎥᏆᏓᏓᎴᏔᏅᎯ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵ ᎠᏆᎵᏥᏙᏗᏱ,
2 (Hetwelk Hij te voren beloofd had door Zijn profeten, in de heilige Schriften)
ᎾᏍᎩ ᎤᏚᎢᏍᏔᏅᎯ ᏥᏂᎨᏎ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᏕᎬᏗᏍᎬ ᎾᎿᎭᎦᎸᏉᏗᏳ ᎪᏪᎵᎯ,
3 Van Zijn Zoon, Die geworden is uit het zaad van David, naar het vlees;
ᎾᏍᎩ ᎤᏪᏥ ᎤᎬᏩᎵ, ᎾᏍᎩ ᏕᏫ ᎤᏁᏢᏔᏅᏛ ᎨᏒ ᏧᏕᏁᎢ ᎾᏍᎩ ᎤᏇᏓᎵ ᎨᏒᎢ;
4 Die krachtelijk bewezen is te zijn de Zoon van God, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der doden) namelijk Jezus Christus, onzen Heere:
ᎦᎸᏉᏗᏳᏍᎩᏂ ᎤᏓᏅᏙ ᎨᏒ ᎤᏣᏘ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᎬᏂᎨᏒ ᏥᎾᎬᏁᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏥ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᎾᎿᎭᎤᏲᎱᏒ ᏚᎴᎯᏌᏅᎢ; ᎾᏍᎩ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎢᎦᏤᎵᎦ,
5 (Door Welken wij hebben ontvangen genade en het apostelschap, tot gehoorzaamheid des geloofs onder al de heidenen, voor Zijn Naam;
ᎾᏍᎩ ᎣᎩᏁᎸᎯ ᏥᎩ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎣᎩᏅᏏᏛ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᎾᏓᏂᎸᎢᏍᏗᏱ ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒ ᎾᏂᎥ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ, ᎾᏍᎩ ᏚᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎢ;
6 Onder welken gij ook zijt, geroepenen van Jezus Christus!)
ᎾᎿᎭᎾᏍᏉ ᎢᏣᏓᏑᏯ ᏂᎯ, ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎢᏥᏯᏅᏛ ᏥᎩ;
7 Allen, die te Rome zijt, geliefden Gods, en geroepen heiligen, genade zij u, en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
ᏂᏥᎥ ᎶᎻ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᏥᎨᏳᎯ, ᎡᏥᏯᏅᏛ ᎢᏣᏓᏅᏘ; ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᎨᏤᎳᏗᏙᎮᏍᏗ, ᏅᏓᏳᎾᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᎩᏙᏓ, ᎠᎴ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ.
8 Eerstelijk dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd wordt in de gehele wereld.
ᎢᎬᏱᏱ ᎨᏒᎢ, ᏥᏯᎵᎡᎵᏤᎭ ᎠᏆᏁᎳᏅᎯ ᎬᏗᎭ ᏚᏙᎥ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ, ᏂᏥᎥ ᏂᎯ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎢᏦᎯᏳᏒ ᏂᎬᎾᏛ ᎡᎶᎯ ᎠᏂᏃᎮᏍᎬᎢ.
9 Want God is mijn Getuige, Welken ik diene in mijn geest, in het Evangelie Zijns Zoons, hoe ik zonder nalaten uwer gedenke;
ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᎠᏉᎯᏳᏓᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᎪᎱᏍᏗ ᏥᏥᏯᏛᏁᎭ ᎠᏆᏓᏅᏙ ᏥᎬᏗᎭ ᎾᏍᎩ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᏪᏥ ᎤᏤᎵᎦ ᎬᏂᎨᏒ ᏂᎬᏁᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᏂᏥᏲᎯᏍᏗᏍᎬᎾ ᎢᏨᏁᎢᏍᏗᏍᎬᎢ, ᏂᎪᎯᎸ ᎦᏓᏙᎵᏍᏗᏍᎬ.
10 Allen tijd in mijn gebeden biddende, of mogelijk mij nog te eniger tijd goede gelegenheid gegeven werd, door den wil van God, om tot ulieden te komen.
ᏥᏔᏲᎯᎲᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏃ ᏰᎵ ᏱᎩ ᎪᎯ ᎿᎭᏉ ᎣᏍᏛ ᎢᏯᏆᎵᏍᏓᏁᎸᏍᏗᏱ ᎦᎢᏒ ᏫᏨᎷᏤᏗᏱ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎣᏏᏳ ᎠᏰᎸᏍᎬ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
11 Want ik verlang om u te zien, opdat ik u enige geestelijke gave mocht mededelen, ten einde gij versterkt zoudt worden;
ᎤᏣᏘᏰᏃ ᎠᏆᏚᎵ ᎢᏨᎪᏩᏛᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᏗᏨᏲᎯᏎᏗᏱ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᏍᏗ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᎵᏍᏕᎸᏙᏗ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᏗᏣᎵᏂᎪᎯᏍᏗᏱ ᏭᎵᏱᎶᎯᏍᏗᏱ;
12 Dat is, om mede vertroost te worden onder u, door het onderlinge geloof, zo het uwe als het mijne.
ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏄᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎠᏴ ᎢᏧᎳᎭ ᎢᎩᎧᎵᏍᏙᎯᏍᏗᏱ ᎬᏔᏅᎯ ᎠᏴ ᏂᎯᏃ ᎤᏠᏱ ᎢᎪᎯᏳᏒᎢ.
13 Doch ik wil niet, dat u onbekend zij, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen heb tot u te komen (en ben tot nog toe verhinderd geweest), opdat ik ook onder u enige vrucht zou hebben, gelijk als ook onder de andere heidenen.
ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏓᎵᏅᏟ ᎥᏝ ᎾᏂᎦᏔᎲᎾᏉ ᎨᏎᏍᏗ ᏱᏨᏰᎵᏎᎭ, ᎾᏍᎩ ᎤᏣᏘ ᎢᏳᏩᎫᏗ ᏓᏇᎪᏔᏅ ᏫᏨᎷᏤᏗᏱ, ᎾᏍᎩ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎦᏔᏔᏅᎯ ᏂᎯ ᎾᏍᏉ ᎢᏤᎲ ᎠᎩᎪᏩᏛᏗᏱ ᎠᎩᏰᎸᏒᎩ, ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏍᏛ ᎠᏂᏐᎢ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏓᏁᏩᏗᏒᎢ; ᎠᏎᏃ ᎪᎯ ᎢᏯᏍᏗ ᎠᏆᏓᏄᎴᎭ.
14 Beiden Grieken en Barbaren, beiden wijzen en onwijzen ben ik een schuldenaar.
ᎬᎩᏚᎦ ᎢᏧᎳ ᎠᏂᎪᎢ ᎠᎴ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᏴᏫ, ᎠᏂᎦᏔᎾᎢ ᎠᎴ ᎠᏂᎦᏔᎾᎢ ᏂᎨᏒᎾ.
15 Alzo hetgeen in mij is, dat is volvaardig, om u ook, die te Rome zijt, het Evangelie te verkondigen.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᎬᏆᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᎢᎦᎢ, ᎠᏆᏛᏅᎢᏍᏗᏉ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎢᏨᏯᎵᏥᏙᏁᏗᏱ ᎶᎻ ᎾᏍᏉ ᎢᏤᎯ ᏂᎯ.
16 Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.
ᎥᏝᏰᏃ ᏱᎦᏕᎣᏍᎦ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ ᎦᎶᏁᏛ ᎤᏤᎵᎦ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏁᎯ, ᎾᏍᎩ ᎾᎿᎭᎠᎾᎵᏍᏕᎸᏙᏗᏍᎬ ᎾᏂᎥ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ; ᎠᏂᏧᏏ ᎢᎬᏱ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᎪᎢ.
17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven.
ᎾᎿᎭᏰᏃ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏁᎸᎯ ᏄᏍᏛ ᎤᏓᏚᏓᎴᏍᏙᏗ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒ ᏅᏛᏓᎴᎲᏍᎩ, ᎠᎴ ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒ ᏩᏍᏆᏗᏍᏗᏍᎩ; ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎬᏅᎪᏪᎸᎢ, ᏚᏳᎪᏛᏍᎩᏂ ᎢᏯᏛᏁᎯ ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒ ᎤᏛᏂᏗᏍᏕᏍᏗ.
18 Want de toorn Gods wordt geopenbaard van den hemel over alle goddeloosheid, en ongerechtigheid der mensen, als die de waarheid in ongerechtigheid ten onder houden.
ᎤᎾᎳᏅᎯᏰᏃ ᎤᏔᎳᏬᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏁᎸᎯ ᎦᎸᎶᎢ ᏨᏗᏓᎴᎲᏍᎦ ᏥᏓᎦᏘᎴᎦ ᏄᏓᎴᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏄᏂᎸᏉᏛᎾ ᎨᏒ, ᎠᎴ ᏂᏚᏳᎪᏛᎾ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᏴᏫ, ᎾᏍᎩ ᏚᏳᎪᏛ ᏣᏂᎾᎯᏍᏗᎭ ᎤᏲ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ;
19 Overmits hetgeen van God kennelijk is, in hen openbaar is; want God heeft het hun geopenbaard.
ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏰᎵ ᎬᎦᏙᎥᎯᏍᏙᏗ ᎨᏒ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏁᎸᎯ ᎠᏁᎲᎢ; ᎤᏁᎳᏅᎯᏰᏃ ᏚᎾᏄᎪᏫᏎᎸ.
20 Want Zijn onzienlijke dingen worden, van de schepping der wereld aan, uit de schepselen verstaan en doorzien, beide Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid, opdat zij niet te verontschuldigen zouden zijn. (aïdios g126)
ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏗᎬᎪᏩᏛᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᏧᏤᎵᎦ ᎬᏂᎨᏒᎢᏳ ᏗᎬᎪᏩᏛᏗ ᎢᎩ ᎡᎶᎯ ᏧᏙᏢᏅ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ, ᏗᎦᎪᎵᏍᏙᏗ ᎢᎩ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏗᎪᏢᏅᎯ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩ ᏅᏧᏓᎴᏅᎲᎾ ᎤᎵᏂᎩᏗᏳ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎨᏒᎢ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎥᏝ ᏳᏂᎭ ᏧᎾᏢᏫᏍᏙᏗ; (aïdios g126)
21 Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden;
ᎤᏂᎦᏙᎥᏒᏰᏃ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᎥᏝ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎦᎸᏉᏙᏗ ᎨᏒ ᏳᏂᎸᏉᏙᏔᏁᎢ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᏯᎾᎵᎮᎵᎨᎢ, ᎠᎾᏓᏅᏖᏍᎬᏍᎩᏂ ᎠᏎᏉᏉ ᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᎠᎴ ᏧᏁᎫ ᏧᏂᎾᏫ ᏚᎵᏏᎲᏎᎢ;
22 Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden;
ᎠᏂᎦᏔᎾᎢ ᎠᎾᏤᎸᏍᎬᎢ, ᎤᏂᏁᎫ ᏄᎾᎵᏍᏔᏁᎢ;
23 En hebben de heerlijkheid des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis eens beelds van een verderfelijk mens, en van gevogelte, en van viervoetige en kruipende gedierten.
ᎠᎴ ᎤᏂᏁᏟᏴᏎ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏲᎱᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ ᎤᏤᎵᎦ, ᎠᏲᎱᏍᎩ ᏴᏫ ᏗᏟᎶᏍᏔᏅᎯ ᎾᏍᎩᏯ ᏄᏅᏁᎴᎢ, ᎠᎴ ᏥᏍᏆ, ᎠᎴ ᏅᎩ ᏗᏂᏅᏌᏗ, ᎠᎴ ᎠᎾᏓᎾᏏᏂᏙᎯ.
24 Daarom heeft God hen ook overgegeven in de begeerlijkheden hunner harten tot onreinigheid, om hun lichamen onder elkander te onteren;
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎾᏍᏉ ᏕᎤᏲᏎ ᎦᏓᎭ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᏗᏱ ᎤᏅᏙᏗᏱ ᎤᏅᏒ ᏧᏂᎾᏫᏱ ᎤᎾᏑᎸᏅᏗ ᎨᏒᎢ, ᏧᏂᏐᏢᎢᏍᏙᏗᏱ ᏗᏂᏰᎸ ᎤᏅᏒᏉ ᏂᏓᎾᏓᏛᏁᎲᎢ;
25 Als die de waarheid Gods veranderd hebben in de leugen, en het schepsel geeerd en gediend hebben boven den Schepper, Die te prijzen is in der eeuwigheid, amen. (aiōn g165)
ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏃᎮᏍᎩ ᎤᏂᏁᏟᏴᏍᏔᏁ ᎦᏰᎪᎩ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏟ ᎢᎦᎢ ᎤᎾᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎴ ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎤᎾᏛᏁᎴ ᎠᎪᏢᏅᎯᏉ ᎨᏒ ᎡᏍᎦᏉ ᎢᎦᎢ ᎤᏬᏢᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᏙᏗ ᏥᎩ ᏂᎪᎯᎸᎢ. ᎡᎺᏅ. (aiōn g165)
26 Daarom heeft God hen overgegeven tot oneerlijke bewegingen; want ook hun vrouwen hebben het natuurlijk gebruik veranderd in het gebruik tegen nature;
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎤᏲᏒᎩ ᎤᏕᎰᎯᏍᏗ ᎤᎾᏚᎸᏅᏗᏱ; ᎾᏍᏉᏰᏃ ᎠᏂᎨᏴ ᏧᎾᏤᎵᎦ ᎾᏍᎩ ᎠᎲ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᎤᏂᏁᏟᏴᏍᏔᏁ ᎾᏍᎩ ᎠᎲ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ.
27 En insgelijks ook de mannen, nalatende het natuurlijk gebruik der vrouw, zijn verhit geworden in hun lust tegen elkander, mannen met mannen schandelijkheid bedrijvende, en de vergelding van hun dwaling, die daartoe behoorde, in zichzelven ontvangende.
ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏚᏂᏲᏍᎨ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎠᏂᎨᏴ ᎨᎦᏁᎳᏅᎯ ᎤᎬᏩᎵ ᎨᏒᎢ, ᎤᏣᏘ ᏓᎾᏓᏕᎳᏲᏍᎨ ᎤᏅᏒᏉ ᎨᏒᎢ; ᎠᏂᏍᎦᏯ ᎠᏂᏍᎦᏯᏉ ᎪᎱᏍᏗ ᏓᎾᏓᏛᏗᏍᎨ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎮ ᎾᏍᎩ ᎤᏕᎰᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏅᏒ ᎨᏒ ᎤᎾᎵᏩᏛᎡᎮ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᎦᎫᏴᎡᏗ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᎵᏓᏍᏗᏍᎬᎢ.
28 En gelijk het hun niet goed gedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft God hen overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen, die niet betamen;
ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎣᏏ ᏄᏂᏰᎸᏒᎾ ᏥᎨᏎ ᏄᏍᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏂᎦᏙᎥᏒ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏕᎤᏲᏎ ᎨᏥᏐᏅᎢᏍᏔᏅᎯ ᎢᏳᎾᎵᏍᏙᏗᏱ ᏚᎾᏓᏅᏛᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᎬᏛᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒ ᎢᏳᎾᏛᏁᏗᏱ;
29 Vervuld zijnde met alle ongerechtigheid, hoererij, boosheid, gierigheid, kwaadheid, vol van nijdigheid, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid;
ᎤᏂᎧᎵᏨᎯ ᎨᏒ ᏄᏓᎴᏒ ᏂᏚᏳᎪᏛᎾ ᎨᏒᎢ, ᎤᏕᎵᏛ ᏗᏂᏏᏗ ᎨᏒᎢ, ᎤᏲ ᎢᏯᏓᏛᏁᏗ ᎨᏒᎢ, ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎠᎬᎥᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎤᏂᏲ ᎨᏒᎢ; ᎤᏂᎧᎵᏨᎯ ᎠᏛᏳᎨᏗ ᎨᏒᎢ, ᏗᏓᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᏗᏘᏲᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᏠᏄᎮᏛ, ᎤᏲ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒᎢ; ᎠᎾᏙᏅᎢᎯ,
30 Oorblazers, achterklappers, haters Gods, smaders, hovaardigen, laatdunkenden, vinders van kwade dingen, den ouderen ongehoorzaam;
ᎤᏲ ᏗᎾᏓᏃᎮᎵᏙᎯ, ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏂᏂᏆᏘᎯ, ᎬᏩᎾᏓᏐᏢᏗ; ᎤᎾᏢᏉᏗ, ᎤᎾᏢᏆᏌᏗ, ᎠᏃᎷᏩᏘᏍᎩ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᎤᏲᎢ, ᏂᏚᏃᎯᏳᏒᎾ ᏧᏂᎦᏴᎵᎨᎢ,
31 Onverstandigen, verbondbrekers, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijken, onbarmhartigen;
ᏄᏃᎵᏣᏛᎾ, ᎧᏃᎮᏛ ᏚᎾᏠᎯᏍᏛ ᎠᏂᏲᏍᏗᏍᎩ, ᎪᎱᏍᏗ ᏧᏅᎾ ᏂᏚᏂᎨᏳᏒᎾ, ᎬᏩᏃᎯᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ, ᏄᎾᏓᏙᎵᏣᏛᎾ;
32 Dewelken, daar zij het recht Gods weten, namelijk, dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn) niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in degenen, die ze doen.
ᎾᏍᎩ ᏣᏂᎦᏔᎭ ᏄᏍᏛ ᏕᎫᎪᏗᏍᎬ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᎾᏍᎩ ᎩᎶ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᏰᎵᏉ ᏗᎬᏩᏂᏲᎱᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᎾᏍᎩᏉ ᎾᎾᏛᏁᎲ ᎤᏩᏒ ᏱᎩ, ᎣᏏᏳᏍᎩᏂ ᏚᏂᏰᎸᎭ ᎾᏍᎩ ᎢᏯᎾᏛᏁᎯ.

< Romeinen 1 >