Psalmen 46

1 Een lied op Alamoth, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtelijk bevonden een Hulp in benauwdheden.

[Dem Vorsänger. Von den Söhnen Korahs; auf Alamoth, [Vergl. 1. Chr. 15,20. 21] ein Lied.] Gott ist uns Zuflucht und Stärke, eine Hülfe, reichlich gefunden [O. leicht zu finden; eig. sich finden lassend, wie 2. Chr. 15,4] in Drangsalen.

2 Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart der zeeen;

Darum werden wir uns nicht fürchten, wenngleich gewandelt würde die Erde, und wenn die Berge wankten im Herzen des Meeres,

3 Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren, door derzelver verheffing! (Sela)

Wenn seine Wasser tobten und schäumten, die Berge erbebten durch sein Ungestüm. (Sela)

4 De beekjes der rivier zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen des Allerhoogsten.

Ein Strom-seine Bäche erfreuen die Stadt Gottes, das Heiligtum der Wohnungen des Höchsten.

5 God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen; God zal haar helpen in het aanbreken van den morgenstond.

Gott ist in ihrer Mitte, sie wird nicht wanken; Gott wird ihr helfen beim Anbruch des Morgens.

6 De heidenen raasden, de koninkrijken bewogen zich; Hij verhief Zijn stem, de aarde versmolt.

Es toben die Nationen, die Königreiche wanken; er läßt seine Stimme erschallen: die Erde zerschmilzt.

7 De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. (Sela)

Jehova der Heerscharen ist mit uns, eine hohe Feste ist uns der Gott Jakobs. (Sela)

8 Komt, aanschouwt de daden des HEEREN, Die verwoestingen op aarde aanricht.

Kommet, schauet die Großtaten Jehovas, der [O. wie er] Verheerungen angerichtet hat auf der Erde!

9 Die de oorlogen doet ophouden tot aan het einde der aarde, de boog verbreekt, en de spies aan twee slaat, de wagenen met vuur verbrandt.

Der die Kriege beschwichtigt bis an das Ende der Erde, den Bogen zerbricht und den Speer zerschlägt, die Wagen mit Feuer verbrennt.

10 Laat af, en weet, dat Ik God ben; Ik zal verhoogd worden onder de heidenen, Ik zal verhoogd worden op de aarde.

Lasset ab und erkennet, daß ich Gott bin! Ich werde erhöht werden unter den Nationen, ich werde erhöht werden auf Erden.

11 De HEERE der heirscharen is met ons; de God van Jakob is ons een Hoog Vertrek. (Sela)

Jehova der Heerscharen ist mit uns, eine hohe Feste ist uns der Gott Jakobs. (Sela)