Psalmen 126

1 Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen.

When Yahweh brought [us Israeli people] back to Jerusalem (OR, enabled us Israelis to prosper again), [it was wonderful]; it seemed as though [SIM] we were dreaming.

2 Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan.

We were extremely happy, and we [SYN] continued shouting joyfully. Then the [other] people-groups said about us, “Yahweh has done great things for them!”

3 De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.

[And we say, “Yes], Yahweh [truly] has done great things for us, and we are [very] happy.”

4 O HEERE! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden.

Yahweh, when it rains, water flows in the streams again [after they were dry] [SIM]. Similarly, enable our nation to become great again like it was before.

5 Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.

We cried when we planted [seeds because it was hard work preparing the soil that had not been plowed for many years]; [now we want to] shout joyfully because we are gathering a [big] harvest.

6 Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.

Those who cried as they carried the [bags of] seeds [to the fields] will shout joyfully when they bring the crops [to their houses at harvest time].