< Mattheüs 12 >
1 In dien tijd ging Jezus, op een sabbatdag, door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen aren te plukken, en te eten.
ᎾᎯᏳ ᏥᏌ ᎠᎢᏒᎩ ᎠᏫᏒ ᎤᏣᎴᏍᏗ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ; ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎠᎪᏄ ᏚᏂᏲᏏᏍᎬᎩ, ᎠᎴ ᎤᎾᎴᏅᎲᎩ ᎤᏂᏍᎫᏕᏒᎩ ᎤᏣᎴᏍᏗ ᎠᎴ ᎤᏂᏍᏗᎬᎩ.
2 En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat.
ᎠᏎᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒ ᎯᎠ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᎢᎬᏛᏁᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ ᎾᎾᏛᏁ ᎨᏣᏍᏓᏩᏗᏙᎯ.
3 Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren?
ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏝᏍᎪ ᏱᏥᎪᎵᏰᎣ ᏕᏫ ᏄᏛᏁᎸ ᎠᎪᏄ ᏧᏲᏏᏍᎨ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏁᎯ,
4 Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen.
ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵ ᎠᏓᏁᎸ ᏧᏴᎴᎢ, ᎠᎴ ᎠᎦᏙᏗ ᎦᏚ ᏧᎨᎢ, ᏰᎵ ᎬᏩᎩᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏎᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏁᎯ, ᎠᏥᎸᏍᎩᏂ-ᎠᏁᎶᎯ ᎤᏅᏒ?
5 Of hebt gij niet gelezen in de wet, dat de priesters den sabbat ontheiligen in den tempel, op de sabbatdagen, en nochtans onschuldig zijn?
ᏝᏍᎪ ᎾᏍᏉ ᏱᏥᎪᎵᏰᎣ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏱ ᎾᏍᎩ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ ᎤᏛᎾ ᏗᎦᏔᏫᎢᏍᏗᏱ ᎠᏥᎸ-ᎠᏁᎶᎯ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎠᏂᏲᏍᏗᏍᎬ, ᎠᎴ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎨᏒᎢ?
6 En Ik zeg u, dat Een, meerder dan de tempel, hier is.
ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᎠᏂ ᎡᏙᎭ ᎤᏟ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᎤᏛᎾ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ.
7 Doch zo gij geweten hadt, wat het zij: Ik wil barmhartigheid en niet offerande, gij zoudt de onschuldigen niet veroordeeld hebben.
ᏱᏥᎦᏙᎥᏎᏍᎩᏂ ᎦᏛᎬ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏂᎦᏪᎠ, ᎠᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᏆᏚᎵᎭ, ᎥᏝᏃ ᎠᏥᎸ-ᎨᎳᏍᏗᏱ ᎨᏒᎢ, ᎥᏝ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨᎯ ᏱᏙᎨᏥᏰᎸᏁ ᏄᏂᏍᎦᏅᏨᎾ.
8 Want de Zoon des mensen is een Heere ook van den sabbat.
ᏴᏫᏰᏃ ᎤᏪᏥ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎾᏍᏉ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ.
9 En van daar voortgaande, kwam Hij in hun synagoge.
ᎾᎿᎭᏃ ᎢᎤᏓᏅᏒ, ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏭᏴᎸᎩ.
10 En ziet, er was een mens, die een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen).
ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎡᏙᎲᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏬᏰᏂ ᎤᏩᎢᏎᎸᎯ. ᎬᏩᏛᏛᏅᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏥᎪ ᏰᎵᏉ ᎬᏓᏅᏬᏗ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬᎢ; ᎬᏩᏱᎵᏓᏍᏗᏱ ᎤᎾᏚᎵᏍᎬᎩ.
11 En Hij zeide tot hen: Wat mens zal er zijn onder u, die een schaap heeft, en zo datzelve op een sabbatdag in een gracht valt, die hetzelve niet zal aangrijpen en uitheffen?
ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏥᎪ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏓᏑᏯ ᎢᏤᎲᎢ, ᎢᏳᏃ ᏌᏉ ᎠᏫ ᎤᏃᏕᎾ ᏳᎾᏝᎠ, ᎠᏔᎴᏒᏃ ᏳᎸᏨ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬᎢ, ᎾᏍᎩ ᏭᏂᏴᏗ ᎠᎴ ᏭᎴᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ?
12 Hoe veel gaat nu een mens een schaap te boven? Zo is het dan op de sabbatdagen geoorloofd wel te doen.
ᏂᎦᎥᏍᎩᏂ ᎤᏟᎯᏳ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᏴᏫ ᎡᏍᎦᏉ ᎠᏫ ᎤᏃᏕᎾ. ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᎢᏳᏍᏗ ᏰᎵᏉ ᎣᏍᏛ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎤᎾᏙᏓᏆᏍᎬ ᎢᎦ.
13 Toen zeide Hij tot dien mens: Strek uw hand uit; en hij strekte ze uit, en zij werd hersteld, gezond gelijk de andere.
ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸ ᎠᏍᎦᏯ; ᎭᏙᏯᏅᎯᏓ; ᎤᏙᏯᏅᎯᏛᎩᏃ. ᎠᎴ ᎤᏗᏩᏒᎩ, ᎾᏍᎩᏯ ᏐᎢ ᏄᏍᏛ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ.
14 En de Farizeen, uitgegaan zijnde, hielden te zamen raad tegen Hem, hoe zij Hem doden mochten.
ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᏂᏄᎪᏨ ᎤᏂᏃᎮᎸ ᎢᏳᏅᏁᏗᏱ ᎤᏂᎯᏍᏗᏱ.
15 Maar Jezus, dat wetende, vertrok van daar, en vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze allen.
ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎤᏙᎴᎰᏒ ᎾᎿᎭᎤᏓᏅᏒᎩ; ᎤᏂᏣᏘᏃ ᎬᏩᏍᏓᏩᏛᏒᎩ; ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏚᏅᏩᏅᎩ,
16 En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij Hem niet openbaar maken zouden;
ᎠᎴ ᏚᏅᏍᏓᏕᎸ ᎬᏂᎨᏒ ᎢᎬᏩᏁᏗᏱ.
17 Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door Jesaja, den profeet, zeggende:
ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᎠᏰᎸᏒᎩ ᎢᏌᏯ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᏤᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ;
18 Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen.
ᎬᏂᏳᏉ ᏥᏅᏏᏓᏍᏗ ᏥᏯᏑᏰᏛ ᏥᎨᏳᎢ ᏗᏆᏓᏅᏛ ᎢᏴᏛ ᎣᏍᏛ ᏥᏰᎸᎢ; ᏓᏥᏁᎵ ᎠᏆᏓᏅᏙ, ᎠᎴ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏚᏳᎪᏛ ᏧᎾᏄᎪᏫᏎᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
19 Hij zal niet twisten, noch roepen, noch zal er iemand Zijn stem op de straten horen.
ᎥᏝ ᏧᏘᏲᏍᏗ ᎠᎴ ᎤᏪᎷᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ, ᎥᏝ ᎠᎴ ᎩᎶ ᎤᏛᎦᏁᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ ᎧᏁᎬ ᏕᎦᎳᏅᏛᎢ.
20 Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en het rokende lemmet zal Hij niet uitblussen, totdat Hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.
ᏩᏐᎾ ᎤᏰᏓᏬᏨᎯ ᎥᏝ ᏧᏍᏆᎵᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᏙᎴᏛ ᏧᎦᏒᏍᏗ ᎥᏝ ᎤᏩᏜᏓᏗᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ, ᎬᏂ ᎠᏓᎵᏁᎯᏙᏅᎭ ᏚᏳᎪᏛ ᎨᏒ ᏓᏰᎵᎯᏍᏗᏍᎬᎢ.
21 En in Zijn Naam zullen de heidenen hopen.
ᎠᎴ ᏚᏙᎥ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎠᎾᎵᏍᎦᏍᏙᏗᏍᎨᏍᏗ.
22 Toen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezeten, die blind en stom was; en Hij genas hem, alzo dat de blinde en stomme beide sprak en zag.
ᎿᎭᏉᏃ ᎠᎦᏘᏃᎮᎸᎩ ᎠᏍᎩᎾ ᎤᏯᎢ ᏗᎨᏫ ᎠᎴ ᎤᏩᎨᏫ, ᎠᎴ ᎤᏅᏩᏅᎩ; ᎾᏍᎩᏃ ᏗᎨᏫ ᎠᎴ ᎤᏩᎨᏫ ᎤᏬᏂᏒᎩ ᎠᎴ ᎤᎪᎲᎩ.
23 En al de scharen ontzetten zich, en zeiden: Is niet Deze de Zoon van David?
ᏂᎦᏛᏃ ᏴᏫ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏝᏍᎪ ᎯᎠ ᏕᏫ ᎤᏪᏥ ᏱᎩ?
24 Maar de Farizeen, dit gehoord hebbende, zeiden: Deze werpt de duivelen niet uit, dan door Beelzebul, den overste der duivelen.
ᎠᏎᏃ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᏛᎦᏅ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎯᎠ ᎥᏝ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏱᏗᎦᏄᎪᏫᏍᎦ ᎬᏂ ᏧᏍᏕᎵᏍᎪ ᏇᎵᏥᏆ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
25 Doch Jezus, kennende hun gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, wordt verwoest; en een iedere stad, of huis, dat tegen zichzelf verdeeld is, zal niet bestaan.
ᎠᎴ ᏥᏌ ᎠᎦᏔᎲ ᏄᏍᏛ ᎠᎾᏓᏅᏖᏍᎬᎢ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏂᎦᎥ ᎠᏰᎵ ᎪᏢᏒᎢ ᏔᎵ ᏥᎾᏓᏗᏍᎪ ᎤᏩᏒᏉ ᏣᏓᏡᏗᏍᎪ ᎠᏲᎪᏉ; ᎠᎴ ᏂᎦᎥ ᎦᏚᎲ ᎠᎴ ᎠᏓᏁᎸ ᏔᎵ ᏥᎾᏓᏗᏍᎪ ᎤᏩᏒᏉ ᏣᏓᏡᏗᏍᎪ ᎥᏝ ᏱᏂᎬᏩᏍᏙᏉ.
26 En indien de satan den satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?
ᎢᏳ ᎠᎴ ᏎᏓᏂ ᏎᏓᏂ ᏱᎦᏄᎪᏫᏍᎦ, ᏔᎵ ᎾᏓᏗᏍᎪᎢ ᎤᏩᏒᏉ ᎠᏓᏡᏗᏍᎪᎢ; ᎦᏙᏃ ᏱᎦᎵᏍᏙᏓ ᏱᏂᎬᏩᏍᏗᏉ ᎤᏤᎵᎪᎯ?
27 En indien Ik door Beelzebul de duivelen uitwerp, door wien werpen ze dan uw zonen uit? Daarom zullen die uw rechters zijn.
ᎢᏳᏃ ᎠᏴ ᏇᎵᏥᏆ ᏯᎩᏍᏕᎵ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏱᏗᏥᏄᎪᏫᏍᎦ, ᎦᎪ ᎤᏂᏍᏕᎵᏍᎪ ᏗᏤᏥ ᏥᏓᏂᏄᎪᏫᏍᎪᎢ? ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᏗᎨᏧᎪᏓᏁᎯ ᎨᏎᏍᏗ.
28 Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen.
ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎠᏴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏓᏅᏙ ᏱᎬᏗ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏱᏗᏥᏄᎪᏫᏍᎦ, ᎿᎭᏉᏍᎩᏂ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎢᏥᎷᏤᎸ.
29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen, en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden hebbe? en alsdan zal hij zijn huis beroven.
ᎠᎴ ᎦᏙ ᏯᏛᎦ ᎩᎶ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎸ ᏯᏴᎭ ᎠᎴ ᎤᎿᎭᎥ ᏯᏬᏅ, ᎢᏳᏃ ᎢᎬᏱ ᏄᎸᎸᎾ ᏱᎩ ᎾᏍᎩ ᎤᎵᏂᎩᏛ ᎠᏍᎦᏯ? ᎩᎳ ᎿᎭᏉ ᏯᏬᏅ ᎦᏁᎸᎢ ᎤᎿᎭᎥᎢ.
30 Wie met Mij niet is, die is tegen Mij; en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit.
ᎩᎶ ᎾᏆᎵᎪᏁᎲᎾ, ᎾᏍᎩ ᎠᏆᏡᏗᎭ; ᎩᎶᏃ ᏃᏍᏗᏟᏏᏍᎬᎾ, ᎾᏍᎩ ᏯᏗᎦᎴᏯᏍᎦ.
31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᏂᎦᎥ ᏄᏓᎴᏒ ᎠᏍᎦᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎠᏐᏢᏙᏗ ᎨᏒ ᎨᏥᏙᎵᏍᏗᏉ ᎨᏎᏍᏗ ᏴᏫ; ᎦᎸᏉᏗᏳᏍᎩᏂ ᎠᏓᏅᏙ ᎠᏐᏢᏙᏗ ᎨᏒ ᎥᏝ ᎨᏥᏙᎵᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ ᏴᏫ.
32 En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. (aiōn )
ᎠᎴ ᎩᎶ ᎦᏬᏂᏍᎬ ᎠᏡᏗᏍᎨᏍᏗ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ, ᎠᏥᏙᎵᏍᏗᏉ ᎨᏎᏍᏗ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᎦᏬᏂᏍᎬ ᎠᏡᏗᏍᎨᏍᏗ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ, ᎥᏝ ᎠᏥᏙᎵᏍᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ ᎪᎯ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏐᎢᏱ ᏗᎨᏒᎢ. (aiōn )
33 Of maakt den boom goed en zijn vrucht goed; of maakt den boom kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend.
ᏡᎬ ᎣᏍᏛ ᏂᏨᎦ ᎤᏛᏃ ᎣᏍᏛ, ᎠᎴ ᏡᎬ ᎤᏐᏅ ᏂᏨᎦ ᎤᏛᏃ ᎤᏐᏅᎢ; ᏡᎬᏰᏃ ᎪᎵᏍᏙᏗ ᎨᏐ ᏄᏍᏛ ᎤᏛᎢ.
34 Gij adderengebroedsels! hoe kunt gij goede dingen spreken, daar gij boos zijt? want uit den overvloed des harten spreekt de mond.
Ᏺ ᎢᎾᏛ ᏧᏁᏥ ᏂᎯ! ᏥᏂᏥᏲᎢᏴ ᎦᏙ ᏱᎦᎵᏍᏙᏓ ᎣᏍᏛ ᏱᏥᏬᏂᎯ? ᎤᏣᏛᏰᏃ ᎣᎾᏫᏱ ᎣᏪᎲᎢ ᎥᎰᎵ ᎦᏬᏂᏍᎪᎢ.
35 De goede mens brengt goede dingen voort uit den goede schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den boze schat.
ᎣᏍᏛ ᏴᏫ, ᎣᏍᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛ ᎤᎾᏫᏱ, ᎣᏍᏛ ᎦᎾᏄᎪᏫᏍᎪᎢ. ᎤᏲᏃ ᏴᏫ, ᎤᏲ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛ ᎤᏲ ᎦᎾᏄᎪᏫᏍᎪᎢ.
36 Maar Ik zeg u, dat van elk ijdel woord, hetwelk de mensen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.
ᎯᎠᏃ ᏂᏨᏪᏎᎭ; ᏂᎦᎥ ᎤᏲ ᎠᏂᏬᏂᏍᎬ ᏴᏫ, ᎤᏂᏃᎮᏗ ᎨᏎᏍᏗ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ.
37 Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden.
ᎯᏁᎬᏰᏃ ᏣᏚᏓᎴᏍᏙᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎠᎴ ᎯᏁᎬ ᏣᏍᎦᏅᏨ ᏗᏣᏚᎪᏓᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ.
38 Toen antwoordden sommigen der Schriftgeleerden en Farizeen, zeggende: Meester! wij willen van U wel een teken zien.
ᎿᎭᏉᏃ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᏗᏃᏪᎵᏍᎩ ᎠᎴ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᏂᏁᏨ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏔᏕᏲᎲᏍᎩ, ᎤᏰᎸᏛ ᎣᎦᏚᎵ ᎢᏨᎪᏩᏛᎡᏗᏱ.
39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet.
ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎪᎯ ᏣᏁᎭ ᎤᏂᏲ ᎠᎴ ᏗᎾᏓᏲᏁᎯ ᎤᏰᎸᏛ ᎤᏂᏲᎰᎢ; ᎠᏎᏃ ᎤᏰᎸᏛ ᎥᏝ ᎨᏥᏁᏗ ᏱᎨᏎᏍᏗ, ᏦᎾ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎤᏤᎵᎦ ᎤᏰᎸᏛ ᎤᏩᏒ.
40 Want gelijk Jonas drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde.
ᏦᎾᏰᏃ ᏦᎢ ᎢᎦ ᎠᎴ ᏦᎢ ᏒᏃᏱ ᎠᏣᏗ ᎡᏆ ᎤᏍᏉᎵᏱ ᏣᏯᎡᎢ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏦᎢ ᎢᎦ ᎠᎴ ᏦᎢ ᏒᏃᏱ ᎦᏙᎯ ᎭᏫᏂ ᎠᏯᎡᏍᏗ.
41 De mannen van Nineve zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht, en zullen hetzelve veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jonas; en ziet, meer dan Jonas is hier!
ᏴᏫ ᏂᏂᏫ ᏣᏁᎲᎩ ᏙᏛᎾᎴᏂ ᏓᎬᏩᎾᏡᏔᏂ ᎪᎯ ᏣᏁᎭ, ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨ ᎬᏂᎨᏒ ᎤᏛᏅᏁᎵ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏚᎾᏓᏅᏛ ᏚᏂᏁᏟᏴᏒᎩ ᏦᎾ ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎬ ᏄᏩᏂᏌᏅᎩ, ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎠᏂ ᎡᏙᎭ ᎤᏟ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᏦᎾ.
42 De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht, en hetzelve veroordelen; want zij is gekomen van de einden der aarde, om te horen, de wijsheid van Salomo; en ziet, meer dan Salomo is hier!
ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎠᎨᏴ ᏧᎦᎾᏮ ᏤᎮᎢ ᏙᏛᎴᏂ ᏓᏳᎾᏡᏔᏂ ᎪᎯ ᏣᏁᎭ ᏗᎫᎪᏙᏗᏱ ᎢᎦ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᏂᏍᎦᏅᏨ ᎬᏂᎨᏒ ᏅᏓᎬᏁᎵ; ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎦᏙᎯ ᏩᏍᏛ ᎢᏴᏛ ᏧᏪᏅᏎ ᎤᏛᎦᏂᎴ ᏐᎵᎼᏅ ᎠᎦᏔᎿᎭᎢᏳ ᎨᏒᎢ, ᎬᏂᏳᏉᏃ ᎠᏂ ᎡᏙᎭ ᎤᏟ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎡᏍᎦᏉ ᏐᎵᎼᏅ.
43 En wanneer de onreine geest van den mens uitgegaan is, zo gaat hij door dorre plaatsen, zoekende rust, en vindt ze niet.
ᎢᏳᏃ ᎦᏓᎭ ᎠᏓᏅᏙ ᏴᏫᎯ ᎦᏄᎪᎢ, ᎤᎧᏲᏛᎯ ᎡᏙᎰᎢ ᎤᏯᏪᏐᎸᏍᏗᏱ ᎤᏲᎰᎢ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏯᏩᏘᏍᎪᎢ.
44 Dan zegt hij: Ik zal wederkeren in mijn huis, van waar ik uitgegaan ben; en komende, vindt hij het ledig, met bezemen gekeerd en versierd.
ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏂᎦᏪᏍᎪᎢ; ᏗᏥᏁᎸ ᏗᎩᏄᎪᏨ ᏴᏛᏥᎶᏏ. ᎿᎭᏉᏃ ᏫᎦᎷᎩ ᎠᏩᏘᏍᎪ ᎤᏏᏩ ᎨᏐ ᎠᎴ ᎬᏃᏌᏛᎯ ᎠᎴ ᎪᏚᎢᏍᏙᎢ.
45 Dan gaat hij heen en neemt met zich zeven andere geesten, bozer dan hijzelf, en ingegaan zijnde, wonen zij aldaar; en het laatste van denzelven mens wordt erger dan het eerste. Alzo zal het ook met dit boos geslacht zijn.
ᎿᎭᏉᏃ ᎢᎡᎪᎢ ᏫᏓᏯᏂᏍᎪ ᎤᏩᎾᏓᎴ ᎦᎵᏉᎩ ᎠᏂᏍᎩᎾ ᎤᏟ ᎢᏳᏂᏁᎫᏥᏛ ᎡᏍᎦᏉ ᎤᏩᏒ, ᎾᎿᎭᏃ ᎠᏂᏴᎯᎰᎢ ᎠᎴ ᎠᎾᏁᎳᏗᏍᎪᎢ, ᎣᏂᏃ ᏄᏍᏛ Ꮎ ᎠᏍᎦᏯ ᎤᏟ ᎤᏲᎢᏳ ᎨᏐᎢ ᎡᏍᎦᏉ ᎢᎬᏱᏱ. ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᏄᎾᏍᏕᏍᏗ ᎪᎯ ᎤᏂᏁᎫᏥᏛ ᏣᏁᎭ.
46 En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.
ᎠᏏᏉ ᏕᎦᏬᏁᏗᏍᎬ ᏴᏫ, ᎬᏂᏳᏉ ᎤᏥ ᎠᎴ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᏙᏱᏢ ᎠᏂᏙᎾᎥᎩ, ᎤᎾᏚᎵᏍᎬᎩ ᎬᏩᎵᏃᎮᏙᏗᏱ.
47 En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.
ᎩᎶᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᏣᏥ ᎠᎴ ᎢᏣᎵᏅᏟ ᏙᏱ ᎠᏂᏙᎾᎠ, ᎨᏣᎵᏃᎮᏙᏗᏱ ᎤᎾᏚᎵᎭ.
48 Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem dat zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?
ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸ ᎤᏃᏁᎸᎯ; ᎦᎪ ᎡᏥ? ᎠᎴ ᎦᎪ ᎣᏣᎵᏅᏟ?
49 En Zijn hand uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.
ᏫᏚᏐᏅᏃ ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎬᏂᏳᏉ ᎡᏥ ᎠᎴ ᎣᏣᎵᏅᏟ.
50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder, en zuster, en moeder.
ᎩᎶᏰᏃ ᎾᏛᏁᎮᏍᏗ ᏄᏍᏛ ᎤᏚᎵᏍᎬ ᎡᏙᏓ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ, ᎾᏍᎩ ᎥᎩᏅᏟ ᎠᎴ ᎥᎩᏙ ᎠᎴ ᎡᏥ.