Leviticus 11

1 En de HEERE sprak tot Mozes, en tot Aaron, zeggende tot hen:

خداوند به موسی و هارون فرمود:

2 Spreekt tot de kinderen Israels, zeggende: Dit is het gedierte, dat gij eten zult uit alle beesten, die op de aarde zijn.

«این دستورها را به بنی‌اسرائیل بدهید. از میان همۀ حیواناتی که روی خشکی‌اند، اینها را می‌توانید بخورید:

3 Al wat onder de beesten de klauw verdeelt, en de kloof der klauwen in tweeen klieft, en herkauwt, dat zult gij eten.

هر حیوانی که شکافته‌سم باشد و نشخوار کند حلال گوشت است.

4 Deze nochtans zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of de klauwen alleen verdelen: de kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn;

ولی از میان حیوانات نشخوارکننده یا شکافته‌سُم، اینها را نمی‌توانید بخورید: شتر، زیرا هرچند نشخوار می‌کند ولی شکافته‌سم نیست؛ پس برای شما حرام است.

5 En het konijntje, want het herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; dat zal u onrein zijn;

گورکن، زیرا هرچند نشخوار می‌کند، اما شکافته‌سُم نیست؛ پس برای شما حرام است.

6 En den haas, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn.

خرگوش، زیرا هرچند نشخوار می‌کند، ولی شکافته‌سُم نیست، پس برای شما حرام است.

7 Ook het zwijn, want dat verdeelt wel den klauw, en klieft de klove der klauwen in tweeen, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn.

و خوک، زیرا هرچند شکافته‌سُم است، ولی نشخوار نمی‌کند، پس برای شما حرام است.

8 Van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas niet aanroeren, zij zullen u onrein zijn.

پس نباید این حیوانات را بخورید و یا حتی دست به لاشهٔ آنها بزنید، زیرا گوشت آنها حرام است.

9 Dit zult gij eten van al wat in de wateren is: al wat in de wateren, in de zeeen en in de rivieren, vinnen en schubben heeft, dat zult gij eten;

«از حیواناتی که در آب زندگی می‌کنند چه در رودخانه باشند و چه در دریا آنهایی را می‌توانید بخورید که باله و فلس داشته باشند.

10 Maar al wat in de zeeen en in de rivieren, van alle gewemel der wateren, en van alle levende ziel, die in de wateren is, geen vinnen of schubben heeft, dat zal u een verfoeisel zijn.

تمام جانوران آبزی دیگر برای شما حرامند؛

11 Ja, een verfoeisel zullen zij u zijn; van hun vlees zult gij niet eten, en hun dood aas zult gij verfoeien.

نه گوشت آنها را بخورید و نه به لاشهٔ آنها دست بزنید.

12 Al wat in de wateren geen vinnen en schubben heeft, dat zal u een verfoeisel zijn.

باز تکرار می‌کنم، هر جانور آبزی که باله و فلس نداشته باشد برای شما حرام است.

13 En van het gevogelte zult gij deze verfoeien, zij zullen niet gegeten worden, zij zullen een verfoeisel zijn: de arend, en de havik, en de zeearend,

«از میان پرندگان اینها را حرام بدانید و گوشتشان را نخورید: عقاب، لاشخور، لاشخور سیاه،

14 En de gier, en de kraai, naar haar aard;

زَغَن و شاهین از هر نوع؛

15 Elke rave naar haar aard;

کلاغ از هر نوع؛

16 En de struis, en de nachtuil, en de koekoek, en de sperwer naar zijn aard;

شترمرغ، جغد، مرغ دریایی، و باز از هر نوع؛

17 En de steenuil, en het duikertje, en de schuifuit,

بوم، قره غاز، جغد بزرگ،

18 En de kauw, en de roerdomp, en de pelikaan,

جغد سفید، جغد صحرایی؛ کرکس،

19 En de ooievaar, de reiger naar zijn aard, en de hop, en de vledermuis.

لک‌لک، مرغ ماهیخوار از هر نوع؛ هدهد و خفاش.

20 Alle kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, zal u een verfoeisel zijn.

«همۀ حشرات بالدار که بر چهار پا راه می‌روند برای شما حرامند.

21 Dit nochtans zult gij eten van al het kruipend gevogelte, dat op vier voeten gaat, hetwelk boven aan zijn voeten schenkelen heeft, om daarmede op de aarde te springen;

به‌جز آنهایی که می‌جهند، یعنی ملخ و انواع گوناگون آن. اینها را می‌توان خورد.

22 Van die zult gij deze eten: de sprinkhaan naar zijn aard, en de solham naar zijn aard, en den hargol naar zijn aard, en den hagab naar zijn aard.

23 En alle kruipend gevogelte, dat vier voeten heeft, zal u een verfoeisel zijn.

اما سایر حشرات بالدار برای شما حرامند.

24 En aan deze zult gij verontreinigd worden; zo wie hun dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.

«هر کس به لاشهٔ این حیوانات حرام گوشت دست بزند تا غروب نجس خواهد بود.

25 Zo wie van hun dood aas gedragen zal hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond.

هر کس لاشهٔ آنها را بردارد باید لباسش را بشوید؛ او تا غروب نجس خواهد بود.

26 Alle beest, dat den klauw verdeelt, doch de klove niet in tweeen klieft, en niet herkauwt, zal u onrein zijn; zo wie hetzelve aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn.

«اگر به حیوانی دست بزنید که سمش کاملاً شکافته نباشد و یا نشخوار نکند، نجس خواهید بود، زیرا حرام گوشت هستند.

27 En al wat op zijn poten gaat onder alle gedierte, op vier voeten gaande, die zullen u onrein zijn; al wie hun dood aas aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.

هر حیوان چهارپا که روی پنجه راه رود خوردنش حرام است. هر کس به لاشهٔ چنین حیوانی دست بزند تا غروب نجس خواهد بود.

28 Ook die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond; zij zullen u onrein zijn.

هر کس لاشهٔ آن را بردارد تا غروب نجس خواهد بود و باید لباس خود را بشوید. این حیوانات برای شما حرام هستند.

29 Verder zal u dit onder het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, onrein zijn: het wezeltje, en de muis, en de schildpad, naar haar aard;

«از میان حیواناتی که روی زمین می‌جنبند، اینها برای شما حرامند: راسو، موش، و هر نوع سوسمار

30 En de zwijnegel, en de krokodil, en de hagedis, en de slak, en de mol;

از قبیل مارمولک، سوسمار زمینی، سوسمار معمولی، بُزمجه و آفتاب پرست.

31 Die zullen u onrein zijn onder alle kruipend gedierte; zo wie die zal aangeroerd hebben, als zij dood zijn, zal onrein zijn tot aan den avond.

اینها از میان حیواناتی که روی زمین می‌جنبند برای شما حرامند. هر کس به لاشهٔ این جانوران دست بزند تا غروب نجس خواهد بود.

32 Daartoe al hetgeen, waarop iets van dezelve vallen zal, als zij dood zijn, zal onrein zijn, hetzij van alle houten vat, of kleed, of vel, of zak, of alle vat, waarmede werk gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal het rein zijn.

اگر لاشهٔ آنها روی چیزی که از جنس چوب، پارچه، چرم یا گونی باشد بیافتد آن چیز نیز نجس خواهد شد؛ باید آن را در آب بگذارید و آن تا غروب نجس خواهد بود ولی بعد از آن، می‌توان دوباره آن را به کار برد.

33 En alle aarden vat, waarin iets van dezelve zal gevallen zijn, al wat daarin is, zal onrein zijn, en gij zult dat breken.

اگر لاشهٔ یکی از این جانوران در یک ظرف سفالین بیفتد، هر چیزی که در ظرف باشد نجس خواهد بود و باید ظرف را شکست.

34 Van alle spijze, die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, die zal onrein zijn; en alle drank, die men drinkt, zal in alle vat onrein zijn.

اگر آب چنین ظرفی روی خوراکی ریخته شود آن خوراک نیز نجس خواهد شد و هر آشامیدنی هم که در چنین ظرفی باشد، نجس خواهد بود.

35 En waarop iets van hun dood aas zal vallen, zal onrein zijn; de oven en de aarden pan zal verbroken worden; zij zijn onrein, daarom zullen zij u onrein zijn.

اگر لاشهٔ یکی از این جانوران روی تنور یا اجاقی بیفتد، آن تنور یا اجاق نجس خواهد شد و باید آن را شکست.

36 Doch een fontein, of put van vergadering der wateren, zal rein zijn; maar wie hun dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn.

اما اگر لاشه در چشمه یا آب انباری بیفتد، چشمه یا آب انبار نجس نخواهد شد ولی کسی که لاشه را بیرون می‌آورد نجس خواهد شد.

37 En wanneer van hun dood aas zal gevallen zijn op enig zaaibaar zaad, dat gezaaid wordt, dat zal rein zijn.

اگر لاشه روی دانه‌هایی که قرار است کاشته شود بیفتد آن دانه‌ها نجس نخواهند شد،

38 Maar als water op het zaad gedaan zal worden, en van hun dood aas daarop zal gevallen zijn, dat zal u onrein zijn.

ولی اگر روی دانه‌های خیس کرده بیفتد دانه‌ها برای شما نجس خواهند بود.

39 En wanneer van de dieren, die u tot spijze zijn, iets zal gestorven zijn, wie deszelfs dood aas zal aangeroerd hebben, zal onrein zijn tot aan den avond.

«اگر حیوان حلال گوشتی بمیرد، هر کس لاشهٔ آن را لمس کند تا غروب نجس خواهد بود.

40 Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen, en onrein zijn tot aan den avond.

همچنین اگر کسی گوشت آن را بخورد و یا لاشهٔ آن را جابه‌جا کند باید لباس خود را بشوید و او تا غروب نجس خواهد بود.

41 Voorts alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, zal een verfoeisel zijn; het zal niet gegeten worden.

«همۀ جانورانی که روی زمین می‌جنبند، حرامند و نباید خورده شوند.

42 Al wat op zijn buik gaat, en al wat gaat op zijn vier voeten, of al wat vele voeten heeft, onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een verfoeisel.

هر جانوری که روی شکم می‌خزد، و جانوری که روی چهار دست و پا راه می‌رود یا پاهای زیاد دارد، حرام است و نباید خورده شود.

43 Maakt uw zielen niet verfoeilijk aan enig kruipend gedierte, dat kruipt; en verontreinigt u niet daaraan, dat gij daaraan verontreinigd zoudt worden.

با آنها خود را نجس نسازید.

44 Want Ik ben de HEERE, uw God; daarom zult gij u heiligen, en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte, dat zich op de aarde roert.

من خداوند، خدای شما هستم. پس خود را تقدیس نمایید و مقدّس باشید، چون من مقدّس هستم. پس با این جانورانی که روی زمین می‌خزند خود را نجس نکنید.

45 Want Ik ben de HEERE, Die u uit Egypteland doe optrekken, opdat Ik u tot een God zij, en opdat gij heilig zijt, dewijl Ik heilig ben.

من همان خداوندی هستم که شما را از سرزمین مصر بیرون آوردم تا خدای شما باشم. بنابراین باید مقدّس باشید، زیرا من مقدّس هستم.

46 Dit is de wet van de beesten, en van het gevogelte, en van alle levende ziel, die zich roert in de wateren, en van alle ziel, die kruipt op de aarde;

«این قوانین را باید در مورد حیوانات، پرندگان، جانوران آبزی و خزندگان رعایت کنید.

47 Om te onderscheiden tussen het onreine en tussen het reine, en tussen het gedierte, dat men eten, en tussen het gedierte, dat men niet eten zal.

باید در میان حیوانات نجس و طاهر، حرام گوشت و حلال گوشت، تفاوت قائل شوید.»