Richteren 16
1 Simson nu ging heen naar Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij ging tot haar in.
Потом отиде Самсон у Газу, и онде виде једну жену курву, и уђе к њој.
2 Toen werd de Gazieten gezegd: Simson is hier in ingekomen; zo gingen zij rondom, en legden hem den gansen nacht lagen in de stadspoort; doch zij hielden zich den gansen nacht stil, zeggende: Tot aan het morgenlicht, dan zullen wij hem doden.
И људима у Гази би казано: Дође Самсон овамо. И опколише и вребаше га целу ноћ на вратима градским; и стајаху у потаји целу ноћ говорећи: Док сване, убићемо га.
3 Maar Simson lag tot middernacht toe; toen stond hij op ter middernacht, en hij greep de deuren der stadspoort met de beide posten, en nam ze weg met den grendelboom, en legde ze op zijn schouderen, en droeg ze opwaarts op de hoogte des bergs, die in het gezicht van Hebron is.
Али Самсон спавав до поноћи уста у поноћи, и шчепа врата градска с оба довратка и ишчупа их с преворницом заједно, и метну их на рамена и однесе на врх горе која је према Хеврону.
4 En het geschiedde daarna, dat hij een vrouw lief kreeg, aan de beek Sorek, welker naam was Delila.
После тога замилова девојку на потоку Сорику, којој беше име Далида.
5 Toen kwamen de vorsten der Filistijnen tot haar op, en zeiden tot haar: Overreed hem, en zie, waarin zijn grote kracht zij, en waarmede wij hem zouden machtig worden, en hem binden, om hem te plagen; zo zullen wij u geven, een iegelijk, duizend en honderd zilverlingen.
И дођоше к њој кнезови филистејски и рекоше јој: Превари га и искушај где му стоји велика снага и како би смо му досадили да га свежемо и савладамо; а ми ћемо ти дати сваки по хиљаду и сто сребрника.
6 Delila dan zeide tot Simson: Verklaar mij toch, waarin uw grote kracht zij, en waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden, dat men u plage.
И Далида рече Самсону: Хајде кажи ми где стоји твоја велика снага и чим би се могао свезати и савладати.
7 En Simson zeide tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse zelen, die niet verdroogd zijn, zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens.
А Самсон јој рече: Да ме свежу у седам гужава сирових неосушених, онда бих изгубио снагу и био као и други човек.
8 Toen brachten de vorsten der Filistijnen tot haar op zeven verse zelen, die niet verdroogd waren; en zij bond hem daarmede.
И донесоше јој кнезови филистејски седам гужава сирових, још неосушених, и она га свеза њима.
9 De achterlage nu zat bij haar in een kamer. Zo zeide zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen verbrak hij de zelen, gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken wordt, als het vuur riekt. Alzo werd zijn kracht niet bekend.
А код ње беше заседа у соби; и она му рече: Ето Филистеја на те, Самсоне! А он покида гужве, као што се кида конац од кудеље кад осети ватру; и не дозна се за снагу његову.
10 Toen zeide Delila tot Simson: Zie, gij hebt met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij toch nu, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden?
Потом рече Далида Самсону: Гле, преварио си ме, и слагао си ми; него хајде кажи ми чим би се могао свезати.
11 En hij zeide tot haar: Indien zij mij vastbonden met nieuwe touwen, met dewelke geen werk gedaan is, zo zou ik zwak worden, en wezen als een ander mens.
А он јој рече: Да ме добро свежу новим ужима којима није ништа рађено, тада бих изгубио снагу и био бих као други човек.
12 Toen nam Delila nieuwe touwen, en bond hem daarmede, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! (De achterlage nu was zittende in een kamer.) Toen verbrak hij ze van zijn armen als een draad.
И Далида узе нова ужа, и свеза га њима, пак му рече: Ето Филистеји на те Самсоне! А заседа беше у соби. А он раскиде с руку ужа као конац.
13 En Delila zeide tot Simson: Tot hiertoe hebt gij met mij gespot, en leugenen tot mij gesproken; verklaar mij toch nu, waarmede gij zoudt kunnen gebonden worden. En hij zeide tot haar: Indien gij de zeven haarlokken mijns hoofds vlochtet aan een weversboom.
Тада рече Далида Самсону: Једнако ме вараш и лажеш ми; кажи ми чим би се могао свезати? А он јој рече: Да седам прамена косе на глави мојој привијеш на вратило.
14 En zij maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte hij op uit zijn slaap, en nam weg de pin der gevlochten haarlokken, en den weversboom.
И она заглавивши вратило коцем, рече: Ево Филистеја на те, Самсоне! А он се пробуди од сна, и истрже колац и основу и вратило.
15 Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? Gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin uw grote kracht zij.
Опет му она рече: Како можеш говорити: Љубим те, кад срце твоје није код мене? Већ си ме три пута преварио не хотећи ми казати где ти је велика снага.
16 En het geschiedde, als zij hem alle dagen met haar woorden perste, en hem moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe;
И она му досађиваше својим речима сваки дан и наваљиваше на њ, и душа му пренеможе да умре.
17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen.
Те јој отвори цело срце своје, и рече јој: Бритва није никад прешла преко главе моје, јер сам назиреј Божји од утробе матере своје; да се обријем, оставила би ме снага моја и ослабио бих, и био бих као сваки човек
18 Als nu Delila zag, dat hij haar zijn ganse hart verklaard had, zo zond zij heen, en riep de vorsten der Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal op, want hij heeft mij zijn ganse hart verklaard. En de vorsten der Filistijnen kwamen tot haar op, en brachten dat geld in hun hand.
А Далида видећи да јој је отворио цело срце своје, посла и позва кнезове филистејске поручивши им: Ходите сада, јер ми је отворио цело срце своје. Тада дођоше кнезови филистејски к њој и донесоше новце у рукама својим.
19 Toen deed zij hem slapen op haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen; en zijn kracht week van hem.
А она га успава на крилу свом, и дозва човека те му обрија седам прамена косе с главе, и она га прва свлада кад га остави снага његова.
20 En zij zeide: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte uit zijn slaap, en zeide: Ik zal ditmaal uitgaan, als op andere malen, en mij uitschudden; want hij wist niet, dat de HEERE van hem geweken was.
И она рече: Ето Филистеја на те, Самсоне! А он пробудивши се од сна рече: Изаћи ћу као и пре и отећу се; јер не знаше да је Господ одступио од њега.
21 Toen grepen hem de Filistijnen, en groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza, en bonden hem met twee koperen ketenen, en hij was malende in het gevangenhuis.
Тада га ухватише Филистеји, и ископаше му очи, и одведоше га у Газу и оковаше га у двоје вериге бронзане; и мељаше у тамници.
22 En het haar zijns hoofds begon weder te wassen, gelijk toen hij geschoren werd.
А коса на глави његовој поче расти као што је била кад га обријаше.
23 Toen verzamelden zich de vorsten der Filistijnen, om hun god Dagon een groot offer te offeren, en tot vrolijkheid; en zij zeiden: Onze god heeft onze vijand Simson in onze hand gegeven.
И кнезови филистејски скупише се да принесу велику жртву Дагону богу свом, и да се провеселе, па рекоше: Предаде нам бог наш у руке наше Самсона непријатеља нашег.
24 Desgelijks als hem het volk zag, loofden zij hun god, want zij zeiden: Onze god heeft in onze hand gegeven onzen vijand, en die ons land verwoestte, en die onzer verslagenen velen maakte!
Такође и народ видевши га хваљаше бога свог говорећи: Предаде нам бог наш у руке наше непријатеља нашег и затирача земље наше и који поби толике између нас.
25 En het geschiedde, als hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis; en hij speelde voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de pilaren.
И кад се развесели срце њихово рекоше: Зовите Самсона да нам игра. И дозваше Самсона из тамнице да им игра, и наместише га међу два стуба.
26 Toen zeide Simson tot den jongen, die hem bij de hand hield: Laat mij gaan, dat ik de pilaren betaste, op dewelke het huis gevestigd is, dat ik daaraan leune.
Тада Самсон рече момку који га држаше за руку: Пусти ме, да опипам стубове на којима стоји кућа, да се наслоним на њих.
27 Het huis nu was vol mannen en vrouwen; ook waren daar alle vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent drie duizend mannen en vrouwen, die toezagen, als Simson speelde.
А кућа беше пуна људи и жена и сви кнезови филистејски беху онде; и на крову беше око три хиљаде људи и жена, који гледаху како Самсон игра.
28 Toen riep Simson tot den HEERE, en zeide: Heere, HEERE! gedenk toch mijner, en sterk mij toch alleenlijk ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke.
Тада Самсон завапи ка Господу и рече: Господе, Господе! Опомени ме се, молим те, и укрепи ме, молим те, само сада, о Боже! Да се осветим једанпут Филистејима за оба ока своја.
29 En Simson vatte de twee middelste pilaren, op dewelke het huis was gevestigd, en waarop het steunde, de enen met zijn rechterhand, en den anderen met zijn linkerhand;
И загрли Самсон два стуба средња, на којима стајаше кућа, и наслони се на њих, на један десном а на други левом руком својом.
30 En Simson zeide: Mijn ziel sterve met de Filistijnen; en hij boog zich met kracht, en het huis viel op de vorsten, en op al het volk, dat daarin was. En de doden, die hij in zijn sterven gedood heeft, waren meer, dan die hij in zijn leven gedood had.
Па онда рече Самсон: Нека умрем с Филистејима. И належе јако, и паде кућа на кнезове и на сав народ који беше у њој; и би мртвих које поби умирући више него оних које поби за живота свог.
31 Toen kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns vaders, en namen hem op, en brachten hem opwaarts, en begroeven hem tussen Zora en tussen Esthaol, in het graf van zijn vader Manoach; hij nu had Israel gericht twintig jaren.
После дођоше браћа његова и сав дом оца његовог, и узеше га, и вративши се погребоше га између Сараје и Естола у гробу Маноја оца његовог. А он би судија Израиљу двадесет година.
