Richteren 10
1 Na Abimelech nu stond op, om Israel te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij woonde te Samir, op het gebergte van Efraim.
Après Abimélech, Thola, fils de Phua, fils de Dodo, homme d'Issachar, se leva pour délivrer Israël; il demeurait à Samir, dans la montagne d'Ephraïm.
2 En hij richtte Israel drie en twintig jaren; en hij stierf, en werd begraven te Samir.
Il fut juge en Israël pendant vingt-trois ans; puis il mourut et fut enterré à Samir.
3 En na hem stond op Jair, de Gileadiet; en hij richtte Israel twee en twintig jaren.
Après lui se leva Jaïr, de Galaad, qui jugea Israël pendant vingt-deux ans.
4 En hij had dertig zonen, rijdende op dertig ezelveulens, en die hadden dertig steden, die zij noemden Havvoth-Jair, tot op dezen dag, dewelke in het land van Gilead zijn.
Il avait trente fils, qui montaient trente ânons, et qui possédaient trente villes appelées encore aujourd'hui Bourgs de Jaïr, et situées dans le pays de Galaad.
5 En Jair stierf, en werd begraven te Kamon.
Et Jaïr mourut, et il fut enterré à Camon.
6 Toen voeren de kinderen Israels voort te doen, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en dienden de Baals, en Astharoth, en de goden van Syrie, en de goden van Sidon, en de goden van Moab, en de goden der kinderen Ammons, mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE, en dienden Hem niet.
Les enfants d'Israël firent encore ce qui est mal aux yeux de Yahweh; ils servirent les Baals et les Astartés, les dieux de Syrie, les dieux de Sidon, les dieux de Moab, les dieux des fils d'Ammon et les dieux des Philistins, et ils abandonnèrent Yahweh et ne le servirent plus.
7 Zo ontstak de toorn des HEEREN tegen Israel; en Hij verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen Ammons.
La colère de Yahweh s'enflamma contre Israël, et il les vendit entre les mains des Philistins et entre les mains des fils d'Ammon.
8 En zij onderdrukten en vertraden de kinderen Israels in datzelve jaar; achttien jaren, onderdrukten zij al de kinderen Israels, die aan gene zijde van de Jordaan waren, in het land der Amorieten, dat in Gilead is.
Ces derniers opprimèrent et écrasèrent les enfants d'Israël en cette année-là; et cette oppression dura dix-huit ans pour tous les enfants d'Israël qui habitaient de l'autre côté du Jourdain, dans le pays des Amorrhéens en Galaad.
9 Daartoe togen de kinderen Ammons over de Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen Juda, en tegen Benjamin, en tegen het huis van Efraim; zodat het Israel zeer bang werd.
Les fils d'Ammon passèrent le Jourdain pour combattre aussi Juda, Benjamin et la maison d'Ephraïm; et Israël fut réduit à une grande détresse.
10 Toen riepen de kinderen Israels tot den HEERE, zeggende: Wij hebben tegen U gezondigd, zo omdat wij onzen God hebben verlaten, als dat wij de Baals gediend hebben.
Les enfants d'Israël crièrent vers Yahweh, en disant: " Nous avons péché contre vous, car nous avons abandonné notre Dieu et nous avons servi les Baals. "
11 Maar de HEERE zeide tot de kinderen Israels: Heb Ik u niet van de Egyptenaren, en van de Amorieten, en van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen,
Yahweh dit aux enfants d'Israël: " Est-ce que je ne vous ai pas délivrés des Egyptiens, des Amorrhéens, des fils d'Ammon, des Philistins?
12 En de Sidoniers, en Amalekieten, en Maonieten, die u onderdrukten, toen gij tot Mij riept, alsdan uit hun hand verlost?
Et lorsque les Sidoniens, Amalec et Maon vous ont opprimés, et que vous avez crié vers moi, ne vous ai-je pas sauvés de leurs mains?
13 Nochtans hebt gij Mij verlaten, en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen.
Mais vous, vous m'avez abandonné et vous avez servi d'autres dieux; c'est pourquoi je ne vous délivrerai plus.
14 Gaat henen, roept tot de goden, die gij verkoren hebt; laten die u verlossen, ter tijd uwer benauwdheid.
Allez, invoquez les dieux que vous vous êtes choisis; qu'ils vous délivrent au temps de votre détresse! "
15 Maar de kinderen Israels zeiden tot den HEERE: Wij hebben gezondigd; doe Gij ons, naar alles, wat goed is in Uw ogen; alleenlijk verlos ons toch te dezen dage!
Les enfants d'Israël dirent à Yahweh: " Nous avons péché, traitez-nous tous comme il vous semblera bon. Seulement daignez nous délivrer en ce jour. "
16 En zij deden de vreemde goden uit hun midden weg, en dienden den HEERE. Toen werd Zijn ziel verdrietig over den arbeid van Israel.
Et ils ôtèrent du milieu d'eux les dieux étrangers, et ils servirent Yahweh, et son âme ne put supporter les souffrances d'Israël.
17 En de kinderen Ammons werden bijeengeroepen, en legerden zich in Gilead; daarentegen werden de kinderen Israels vergaderd, en legerden zich te Mizpa.
Les fils d'Ammon se rassemblèrent et campèrent en Galaad, et les enfants d'Israël se réunirent et campèrent à Maspha.
18 Toen zeide het volk, de oversten van Gilead, de een tot den ander: Wie is de man, die beginnen zal te strijden tegen de kinderen Ammons? die zal tot een hoofd zijn over alle inwoners van Gilead.
Le peuple, les chefs de Galaad se dirent les uns aux autres: " Quel est l'homme qui commencera l'attaque contre les fils d'Ammon? Il deviendra chef de tous les habitants de Galaad. "
