Judas 1
1 Judas, een dienstknecht van Jezus Christus, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus bewaard:
U Yuda utumwe wa Yesu Kristu nu holo wakwe u Yakobo, hwa bhaala bhabhakwiziwe, bhabhagenwe nu Ngulubhi uisewitu na bhabhbabhehwelwe aje bhabhebha Yesu Kristi:
2 Barmhartigheid, en vrede, en liefde zij u vermenigvuldigd.
uluseshelo nu lugano lusajilo lwonjezewe hulimwe.
3 Geliefden, alzo ik alle naarstigheid doe om u te schrijven van de gemene zaligheid, zo heb ik noodzaak gehad aan u te schrijven en u te vermanen, dat gij strijdt voor het geloof, dat eenmaal den heiligen overgeleverd is.
Bhamwitu, nanabhombaga ebidii abhasimbile ahusu uwaushe witu tenti aja muulwelanilaje ulwitiho lwatapewilwe lumo wene hwa bhamwitishe.
4 Want er zijn sommige mensen ingeslopen, die eertijds tot ditzelfde oordeel te voren opgeschreven zijn, goddelozen, die de genade onzes Gods veranderen in ontuchtigheid, en de enigen Heerser, God, en onzen Heere Jezus Christus verloochenen.
Huli abhantu bhabhahwiyinjizizye shunuunu hulimwe abhantu bhabhabhehwele eshimanyilo aje bhalongwe abhantu bhasebhinza bhabhagaluzanya aminza abheshe mabhibhi na bhahukhana Ungulubhi Ugosi yalii mwene nu Yesu Kristi.
5 Maar ik wil u indachtig maken, als die dit eenmaal weet, dat de Heere, het volk uit Egypteland verlost hebbende, wederom degenen, die niet geloofden, verdorven heeft.
Eshi ehwanza aje embakumbusye huje lumo mwamenye huje Ungulubhi abhukoye abhantu afume hu Misri nantele abhagojile mwidala bhala bhasiga bhahitishilaga.
6 En de engelen, die hun beginsel niet bewaard hebben, maar hun eigen woonstede verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel des groten dags met eeuwige banden onder de duisternis bewaard. (aïdios g126)
Na malaika bhasigabhagutendeshe ukhalo gwabho Ungulubhi abhatanjile nabhapinye nabhatajile mwilendi elyenkisi bhagulila aje lyenze isiku elyalongwe hwi siku lila. (aïdios g126)
7 Gelijk Sodoma en Gomorra, en de steden rondom dezelve, die op gelijke wijze als deze gehoereerd hebben, en ander vlees zijn nagegaan, tot een voorbeeld voorgesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs. (aiōnios g166)
Neshi hu Sodoma na Gomora nekhaya zyazyazyu ngulile ensi eyo, zyope zyahwiunjile nembimbi zya hu Sodoma Ungulubhi azipembile nu wmoto zisimbilwe ezi aje zibheshifwani hulite aje guhweli umwoto hwabhaala bhasigabha. (aiōnios g166)
8 Desgelijks evenwel ook dezen, in slaap gebracht zijnde, verontreinigen het vlees, en verwerpen de heerschappij, en lasteren de heerlijkheden.
Hwitiha izu lya Ngulubhi. Shashila bhalota enjozi, bhananganya amabele gabho, bhakhananu loongozi, bhayanga ilenga ezya Ngulubhi.
9 Maar Michael, de archangel, toen hij met den duivel twistte, en handelde van het lichaam van Mozes, durfde geen oordeel van lastering tegen hem voortbrengen, maar zeide: De Heere bestraffe u!
Lelo hata umalaika u Mikaeli ula uGosi nabhalwililanaga ubile gwa Musa, sigaalonjile humbibhi, ajile Ungulubhi adamile.
10 Maar dezen, hetgeen zij niet weten, dat lasteren zij; en hetgeen zij natuurlijk, als de onredelijke dieren, weten, in hetzelve verderven zij zich.
Lelo abhantu ebha bhaleta ilenga atazyasigabhaziminye zila zyasagabhazime ehanu zyasigazi nenjele zimenye huje ehasehahwa nziwa ega ndiyo gagabhana ngenye.
11 Wee hun, want zij zijn de weg van Kain ingegaan, en door de verleiding van het loon van Balaam zijn zij henengestort, en zijn door de tegenspreking van Korach vergaan.
Palwao maana bhajendile idala lya Kaini, na fuatile unanzi wa Baalamu. Bhateejile munanzi wa Kora.
12 Dezen zijn vlekken in uw liefdemaaltijden, en als zij met u ter maaltijd zijn, weiden zij zichzelven zonder vreze; zij zijn waterloze wolken, die van de winden omgedreven worden; zij zijn als bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld;
Abhantu ebha mawe musherehe zyenyu ezye lugano bhashelekela bilansoni, bhahwilisyabhebho, mabhengo gasigagaline mvula, gagaputwa ne haala, makwi gagapumbulushe, segali nu matunda, gafwiye habhili, gagasenyilwe amazi
13 Wilde baren der zee, hun eigen schande opschuimende; dwalende sterren, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt. (aiōn g165)
Ebha mawimbi gamunsumbi gagali ni bwago gali ni bwago elyensoni zyabho ntondwe zyazizyungula shaaha ambao uwilu wao uwinkisi ubhehwelwe hwabhene wila na wila. (aiōn g165)
14 En van dezen heeft ook Enoch, de zevende van Adam, geprofeteerd, zeggende: Ziet, de Heere is gekomen met Zijn vele duizenden heiligen;
U Enoko, muntu a saba na afume hwa Adamu kuwaga abhayanjile abhantu ebha ajile enyii! Ugosi ahwenza na bhantubhakwe maelufu na maelufu azelu umwoyo,
15 Om gericht te houden tegen allen, en te straffen alle goddelozen onder hen, vanwege al hun goddeloze werken, die zij goddelooslijk gedaan hebben, en vanwege al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben.
aje alonje abhantubhonti na bheshe unanzi wa bhantu bonti bhasebhahumwogopa Ungulubhi nembombo zyonti zyabhabhombaga zyasenyinza nenongwa zyonti zyabhayangaga ehali.”
16 Dezen zijn murmureerders, klagers over hun staat, wandelende naar hun begeerlijkheden; en hun mond spreekt zeer opgeblazen dingen, verwonderende zich over de personen om des voordeels wil.
Ebha bhabhala bhabhalulumwa bhafuta enziliho zyao embibhi bhahwigamba tee bakho pela abhanje aje nkabhapataje efaida yabho.
17 Maar geliefden, gedenkt gij der woorden, die voorzegd zijn van de apostelen van onzen Heere Jezus Christus;
Lelo amwe bhamwitu mwizuha enongwa zyabhayanjile atumwe bha Yesu Kristi.
18 Dat zij u gezegd hebben, dat er in den laatsten tijd spotters zullen zijn, die naar hun goddeloze begeerlijkheden wandelen zullen.
Bhayanjile aje ensikuezyahumalishilo bhayenza abhantu bhabhazihaki bhabhafuata enziliho zyao bhebhozyase zi nugulusu.”
19 Dezen zijn het, die zichzelven afscheiden, natuurlijke mensen, den Geest niet hebbende.
Abhantu ebhabhabagulanyi bhatabhaliwa nenziliho embibhi sebha nu Mpepo ufinjile.
20 Maar geliefden, bouwt gij uzelven op uw allerheiligst geloof, biddende in den Heiligen Geest;
Lelo amwe bhamwitu neshi shamuhwijenga mulweteshelo lwenyu ulwinza nala abhe huMpepo ufinjile,
21 Bewaart uzelven in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onzen Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven. (aiōnios g166)
muhwitunze mulugano lwa Ngulubhi na muguule ulusaajilo lwa Gosi witu uYesu Kristi ulwa tipele uwomi wa wila na wila. (aiōnios g166)
22 En ontfermt u wel eniger, onderscheid makende;
Bhalangaji ensajili bhase bhahweteha shinza.
23 Maar behoudt anderen door vreze, en grijpt ze uit het vuur; en haat ook den rok, die van het vlees bevlekt is.
Bhokolaji abhanje bhabhalije bhali humwoto, hubuanji bhalangaji ulusajilo lwa Ngulubhi nezya Gosi witu uYesu Kristi, muguvitwaje numwena gwa gupahwile entavu nubile.
24 Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid, in vreugde,
Eshi hwa mwene Yabhajiye abhadime musahabombele yabhasabibisye aje mwemelele hwa mwine bila likosa nuluseshelo ulugosi,
25 Den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen. (aiōn g165)
eshi hwa Ngulubi mwene ashilile hwitawa lya Yesu Kristi ugosi witu, utuntumu nu ougosi, nikhone sazisele ensiku na sanuunu na wila na wila. Amina. (aiōn g165)
