Jona 2
1 En Jona bad tot den HEERE, zijn God, uit het ingewand van den vis.
καὶ προσηύξατο Ιωνας πρὸς κύριον τὸν θεὸν αὐτοῦ ἐκ τῆς κοιλίας τοῦ κήτους
2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs schreide ik, en Gij hoordet mijn stem. (Sheol h7585)
καὶ εἶπεν ἐβόησα ἐν θλίψει μου πρὸς κύριον τὸν θεόν μου καὶ εἰσήκουσέν μου ἐκ κοιλίας ᾅδου κραυγῆς μου ἤκουσας φωνῆς μου (Sheol h7585)
3 Want Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zeeen, en de stroom omving mij; al Uw baren en Uw golven gingen over mij henen.
ἀπέρριψάς με εἰς βάθη καρδίας θαλάσσης καὶ ποταμοί με ἐκύκλωσαν πάντες οἱ μετεωρισμοί σου καὶ τὰ κύματά σου ἐπ’ ἐμὲ διῆλθον
4 En ik zeide: Ik ben uitgestoten van voor Uw ogen; nochtans zal ik den tempel Uwer heiligheid weder aanschouwen.
καὶ ἐγὼ εἶπα ἀπῶσμαι ἐξ ὀφθαλμῶν σου ἆρα προσθήσω τοῦ ἐπιβλέψαι πρὸς τὸν ναὸν τὸν ἅγιόν σου
5 De wateren hadden mij omgeven tot de ziel toe, de afgrond omving mij; het wier was aan mijn hoofd gebonden.
περιεχύθη ὕδωρ μοι ἕως ψυχῆς ἄβυσσος ἐκύκλωσέν με ἐσχάτη ἔδυ ἡ κεφαλή μου εἰς σχισμὰς ὀρέων
6 Ik was nedergedaald tot de gronden der bergen; de grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o HEERE, mijn God!
κατέβην εἰς γῆν ἧς οἱ μοχλοὶ αὐτῆς κάτοχοι αἰώνιοι καὶ ἀναβήτω φθορὰ ζωῆς μου κύριε ὁ θεός μου
7 Als mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan den HEERE, en mijn gebed kwam tot U, in den tempel Uwer heiligheid.
ἐν τῷ ἐκλείπειν ἀπ’ ἐμοῦ τὴν ψυχήν μου τοῦ κυρίου ἐμνήσθην καὶ ἔλθοι πρὸς σὲ ἡ προσευχή μου εἰς ναὸν ἅγιόν σου
8 Die de valse ijdelheden onderhouden, verlaten hunlieder weldadigheid.
φυλασσόμενοι μάταια καὶ ψευδῆ ἔλεος αὐτῶν ἐγκατέλιπον
9 Maar ik zal U offeren met de stem der dankzegging; wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des HEEREN.
ἐγὼ δὲ μετὰ φωνῆς αἰνέσεως καὶ ἐξομολογήσεως θύσω σοι ὅσα ηὐξάμην ἀποδώσω σοι σωτηρίου τῷ κυρίῳ
10 De HEERE nu sprak tot den vis; en hij spuwde Jona uit op het droge.
καὶ προσετάγη τῷ κήτει καὶ ἐξέβαλεν τὸν Ιωναν ἐπὶ τὴν ξηράν
