< Job 34 >
1 Verder antwoordde Elihu, en zeide:
Then Elihu continued:
2 Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.
“You [three] men who [think that you] [SAR] are very wise, hear me; listen to what I am saying, you men who [say that you] know so much.
3 Want het oor proeft de woorden, gelijk het gehemelte de spijze smaakt.
When we [SYN] hear what other people [like you] say, we [RHQ] think carefully about what they say [to determine what is good and what is bad], like we [SYN] taste food [to determine what is good].
4 Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.
We need to decide [who is saying] what is right and to determine among ourselves what is good/best.
5 Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen.
Job has said, ‘I am innocent, but God has refused to judge me fairly/justly.
6 Ik moet liegen in mijn recht; mijn pijl is smartelijk zonder overtreding.
Even though I have always done what is right, he is lying about me. Even though I have not done what is wrong, he has caused me to suffer, and I will certainly die.’
7 Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;
(Is there any person like Job, who insults others as easily as people accept a drink of water?/There is no person like Job, who insults others as easily as people accept a drink of water.) [RHQ]
8 En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.
He habitually associates with people who do what is evil and spends time with wicked people.
9 Want hij heeft gezegd: Het baat een man niet, als hij welbehagen heeft aan God.
He has said, ‘It is useless for people to try to please God.’
10 Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!
“So, you men who [claim that you] understand everything, listen to me! Almighty God would never consider doing anything that is wicked or wrong [DOU]!
11 Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.
He (pays back/punishes) people for what they have done; he gives them what they deserve for the way that they have conducted their lives.
12 Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.
Truly, Almighty God never does what is wicked; he always [LIT] does what is fair/just.
13 Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?
The authority that he has to rule everything on the earth, no one [RHQ] gave it to him; no one [RHQ] put him in control of the whole world. [He has always had that authority].
14 Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;
If he would take his spirit back to himself,
15 Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.
everyone would die [immediately], and their corpses would soon become dirt again.
16 Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.
“So, [Job], if [you say that you] understand everything, listen to what I am saying.
17 Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?
God could certainly not [RHQ] govern the world if he hated doing what is fair/just. So, will you condemn God, who is righteous and powerful, [saying that what he has done is wrong]?
18 Zou men tot een koning zeggen: Gij Belial; tot de prinsen: Gij goddelozen!
He tells [some] kings that they are worthless, and he says to [some] officials that they are wicked.
19 Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.
He does not favor rulers [more than he favors others]; he does not favor rich people more than poor people, because he created all of them.
20 In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.
People [often] die suddenly; he strikes them at midnight and they die; he even gets rid of mighty people without the help of any humans [SYN].
21 Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.
“He sees [MTY] everything that people do; [when we walk, ] he watches every step that we take.
22 Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.
There is no gloom or darkness [DOU] that is so dark that sinners can hide [from him] in that darkness.
23 Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.
God does not [need to] set a time when we will stand in front of him in order that he may judge us. [He can judge us whenever he wants to].
24 Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.
He destroys mighty people without [needing to] investigate [what they have done], and he appoints others to take their places.
25 Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.
Because he [already] knows what they have done, he removes them at night and gets rid of them.
26 Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;
Where [many] people can see it, he strikes/punishes them because of the wicked things that they have done;
27 Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;
he strikes them because they turned away from doing what he wanted them to do and did not pay attention to any of his commands.
28 Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.
They [mistreated] the poor people, with the result that those poor people cried out to God [for help], and he heard those afflicted people when they cried out [to him].
29 Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?
But if God decides to do nothing [to punish wicked people], no one can criticize/condemn him. If a godless/wicked man rules a nation, a man who tricks/deceives the people,
30 Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn.
and if [God] hides his face [with the result that he does not see that ruler or punish him], no one will be able to prevent that ruler [from doing those things].
31 Zekerlijk heeft hij tot God gezegd: Ik heb Uw straf verdragen, ik zal het niet verderven.
“Job, have you or anyone else ever said to God, ‘I have been punished [for my sins], and I will not sin any more;
32 Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.
so teach/show me what [sins I have committed]; if I have done anything that is evil, I will not do it any more’?
33 Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.
[Job, ] you object to what God has done to you, but do you think that he will do what you want him to do? It is you who must choose [what you say to God], not I; so tell me what you are thinking about this.
34 De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen;
“People who have good sense, those who are wise and who listen to what I say, will say to me,
35 Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.
‘Job is speaking ignorantly; what he says is nonsense.’
36 Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.
I think that Job should be taken to a court and (put on trial/judged), because he answers [us his friends] like wicked men would answer.
37 Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.
To add to the [other] sins that he has committed, he is rebelling [against God]; he shows us that he does not respect God [IDM], making long speeches [saying that God has punished him unjustly].”