Job 23
1 Maar Job antwoordde en zeide:
Kisha Ayubu akajibu na kusema,
2 Ook heden is mijn klacht wederspannigheid; mijn plage is zwaar boven mijn zuchten.
“Hata leo malalamiko yangu ni machungu; maumivu yangu ni mazito kuliko manung'uniko yangu.
3 Och, of ik wist, dat ik Hem vinden zou, ik zou tot Zijn stoel komen;
Ee, ningejua niwezapokumwona! Ee, kwamba ningeweza kwenda alipo!
4 Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen, en mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen.
Ningeweka shitaka langu mbele yake na kukijaza kinywa changu hoja.
5 Ik zou de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou; en verstaan, wat Hij mij zeggen zou.
Ningejua ambavyo angenijibu na kufahamu ambavyo angesema juu yangu.
6 Zou Hij naar de grootheid Zijner macht met mij twisten? Neen; maar Hij zou acht op mij slaan.
Je angehojiana nami katika ukuu wa nguvu zake? Hapana, angenisikiliza.
7 Daar zou de oprechte met Hem pleiten; en ik zou mij in eeuwigheid van mijn Rechter vrijmaken.
Pale mwenye haki angehojiana nami. Kwa njia hii ningeonekana bila hatia kwa mwamzi wangu.
8 Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij er niet, of achterwaarts, zo verneem ik Hem niet.
Tazama, naelekea mashariki, lakini hayupo pale, na upande wa magharibi, lakini siwezi kumwona.
9 Als Hij ter linkerhand werkt, zo aanschouw ik Hem niet; bedekt Hij Zich ter rechterhand, zo zie ik Hem niet.
Kaskazini, anapofanya kazi, lakini siwezi kumwona, na kusini, anapojificha hata nisimwone.
10 Doch Hij kent den weg, die bij mij is; Hij beproeve mij; als goud zal ik uitkomen.
Lakini anaijua njia ninayoichukua; atakapokuwa amenipima, nitatoka kama dhahabu.
11 Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken.
Mguu wangu umeunganishwa na hatua zake; nimezitunza njia zake na sijageuka.
12 Het gebod Zijner lippen heb ik ook niet weggedaan; de redenen Zijns monds heb ik meer dan mijn bescheiden deel weggelegd.
Sijaiacha amri ya midomo yake; nimeyatii maneno ya kinywa chake.
13 Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen.
Lakini yeye ni wa pekee, naniawezaye kumgeuza? Analolitaka, hulitenda.
14 Want Hij zal volbrengen, dat over mij bescheiden is; en diergelijke dingen zijn er vele bij Hem.
Kwa maana hulitimiza agizo lake kinyume changu; anamipango mingi kwa ajili yangu; ipo mingi kama hiyo.
15 Hierom word ik voor Zijn aangezicht beroerd; aanmerk het, en vrees voor Hem;
Kwa hiyo, nimetishwa mbele zake; ninapofikiri kumhusu, ninamwogopa.
16 Want God heeft mijn hart week gemaakt, en de Almachtige heeft mij beroerd;
Kwani Mungu ameudhoofisha moyo wangu; Mwenyezi amenitisha.
17 Omdat ik niet uitgedelgd ben voor de duisternis, en dat Hij van mijn aangezicht de donkerheid bedekt heeft.
Si kwa sababu nimeondolewa na giza, wala siyo kwamba giza nene limeufunika uso wangu.
