Haggaï 2

1 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Druge godine kralja Darija, sedmoga mjeseca, dvadeset i prvoga dana u mjesecu, dođe riječ Jahvina preko proroka Hagaja:

2 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

“Reci ovako Zerubabelu, sinu Šealtielovu, namjesniku judejskom, i Jošui, sinu Josadakovu, velikom svećeniku, i ostalom narodu:

3 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

'Ima li još koga među vama koji vidje ovaj Dom u njegovoj staroj slavi? A kakva ga sada vi vidite? Prema onome, nije li to k'o ništa u vašim očima?

4 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Budi, dakle, junak, Zerubabele - riječ je Jahvina - budi junak, Jošua, sine Josadakov, veliki svećeniče! Budi junak, narode sve zemlje - riječ je Jahvina. Na posao! Jer, ja sam s vama! - riječ je Jahve nad Vojskama!

5 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Po obećanju što ga vama dadoh kad izađoste iz Egipta, duh moj posred vas ostaje. Ne bojte se!'

6 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Jer ovako govori Jahve nad Vojskama: 'Zamalo, i ja ću potresti nebesa i zemlju, i more i kopno.

7 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Potrest ću sve narode da dođe blago svih naroda, i slavom ću napunit ovaj Dom' - kaže Jahve nad Vojskama.

8 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

'Moje je zlato, moje je srebro' - riječ je Jahve nad Vojskama.

9 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

'Slava ovoga drugog Doma bit će veća nego prvoga' - riječ je Jahve nad Vojskama. 'I na ovom ću mjestu dati mir' - riječ je Jahve nad Vojskama.”

10 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Dvadeset i četvrtoga dana devetoga mjeseca, druge godine kralja Darija, dođe riječ Jahvina preko proroka Hagaja:

11 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Ovako govori Jahve nad Vojskama. “Pitaj svećenike što kaže Zakon i reci:

12 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

'Kad bi tko u skutu svoje haljine nosio posvećeno meso, ili bi se skutom dotakao kruha, jela, vina, ulja ili kakve god hrane, bi li to postalo sveto?'” Svećenici odgovoriše: “Ne!”

13 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Hagaj dalje upita: “Kad bi netko koji se onečistio dodirnuvši mrtvaca dotakao nešto od onoga, bi li to postalo nečisto?” Svećenici odgovoriše: “Bilo bi nečisto.”

14 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Onda Hagaj ovako reče: “Takav je i ovaj puk, takav je ovaj narod preda mnom - riječ je Jahvina - takvo je svako djelo ruku njihovih, i sve što ovdje prinose: sve je nečisto!”

15 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

“A sada, promislite u srcu, od današnjega dana unapredak: Prije negoli se poče stavljati kamen na kamen u Jahvinu Svetištu,

16 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

kakvi ono bijaste? Dolažaste hrpi od dvadeset mjerica, a bješe ih samo deset! Dolažaste kaci da zahvatite pedeset mjerica, a bješe ih samo dvadeset!

17 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Udarao sam snijeću, medljikom i grÓadom svako djelo vaših ruku, ali nikoga nema k meni” - riječ je Jahvina.

18 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

“Stoga dobro pripazite od današnjeg dana unapredak - od dvadeset i četvrtoga dana devetoga mjeseca, kad se stao graditi Hram Jahvin, pripazite dobro

19 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

ima li još žita u žitnici? Ni vinova loza ni smokva, ni mogranj ni maslina nisu rađali! Al' od ovog dana ja ću blagosloviti.”

20 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Dvadeset i četvrtoga dana istoga mjeseca dođe riječ Jahvina Hagaju drugi put:

21 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

“Reci ovako Zerubabelu, namjesniku judejskom: 'Ja ću potresti nebesa i zemlju!

22 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

Oborit ću prijestolja kraljevstvima i uništit ću moć kraljevima naroda. Prevrnut ću bojna kola i one na njima, konji i konjanici njihovi bit će oboreni, past će od mača brata svojega.'”

23 Dit is die stad, die opspringt van vreugde, die zeker woont, die in haar hart zegt: Ik ben het, en buiten mij is geen meer; hoe is zij geworden tot woestheid, een rustplaats van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal ze aanfluiten, hij zal zijn hand bewegen.

“Toga dana” - riječ je Jahve nad Vojskama - “uzet ću te, Zerubabele, sine Šealtielov, slugo moja” - riječ je Jahvina - “i stavit ću te kao pečatnjak, jer tebe izabrah” - riječ je Jahve nad Vojskama.