Deuteronomium 28

1 En het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN, uws Gods, vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, zo zal de HEERE, uw God, u hoog zetten boven alle volken der aarde.

„І станеться, якщо дійсно будеш ти слухатися голосу Господа, Бога свого, щоб додержувати ви́конання всіх Його заповідей, що я наказую тобі сьогодні, то поставить тебе Господь, Бог твій, найвищим над усі народи землі.

2 En al deze zegeningen zullen over u komen, en u aantreffen, wanneer gij der stem des HEEREN uws Gods, zult gehoorzaam zijn.

І при́йдуть на тебе всі оці благослове́ння, і досягнуть тебе, коли ти слухатимешся голосу Господа, Бога свого.

3 Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld.

Благослове́нний ти в місті, і благослове́нний ти на полі!

4 Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.

Благослове́нний плід утроби твоєї, і плід твоєї землі, і плід худоби твоєї, по́рід биків твоїх і коті́ння ота́ри твоєї!

5 Gezegend zal zijn uw korf, en uw baktrog.

Благослове́нний твій кіш та діжа́ твоя!

6 Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan.

Благослове́нний ти у вході своїм, і благослове́нний ти в ви́ході своїм!

7 De HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen voor uw aangezicht; door een weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden.

Господь учинить, що вороги́ твої, які повстають на тебе, будуть побиті перед тобою, — вони однією доро́гою вийдуть навпере́йми тебе, а сімома́ дорогами втікатимуть перед тобою.

8 De HEERE zal den zegen gebieden, dat Hij met u zij in uw schuren, en in alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal.

Господь накаже Своєму благослове́нню бути з тобою в комо́рах твоїх, та в усьому, чого доторкнеться рука твоя, і благословлятиме тебе в краю́, що Господь, Бог твій, дає тобі.

9 De HEERE zal u Zichzelven tot een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij de geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen wandelen.

Господь поставить тебе Собі за святий народ, як присягнув був тобі, коли ти будеш доде́ржуватися за́повідей Господа, Бога твого, і пі́деш дорогами Його.

10 En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.

І побачать усі народи землі, що Господнє Ім'я́ кличеться на тобі, — і будуть боятися тебе.

11 En de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven.

І Господь дасть тобі добрий при́ріст у пло́ді утроби твоєї, і в пло́ді худоби твоєї, і в пло́ді поля твого на тій землі, що Господь заприсягнув був батькам твоїм, щоб дати тобі.

12 De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen.

Господь відчинить для тебе Свою добру скарбни́цю, небеса́, щоб дати дощ для кра́ю твого в ча́сі його, і щоб поблагослови́ти всякий чин твоєї руки. І ти позичатимеш багатьом народам, а сам не позичатимеш ні в кого.

13 En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen;

І вчинить тебе Господь головою, а не хвостом, і ти будеш тільки ве́рхом, а не будеш до́лом, коли будеш слухатися заповідей Господа, Бога свого, що я сьогодні наказую тобі, щоб додержувати й виконувати,

14 En gij niet afwijken zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede, ter rechterhand of ter linkerhand, dat gij andere goden nawandelt, om hen te dienen.

і не відступиш від усіх тих слів, що я сьогодні наказую вам, ані право́руч, ані ліво́руч, щоб ходити за іншими бога́ми й служити їм.

15 Daarentegen zal het geschieden, indien gij de stem des HEEREN, uws Gods, niet zult gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; zo zullen al deze vloeken over u komen, en u treffen.

Та станеться, коли ти не будеш слухатися голосу Господа, Бога свого, щоб додержувати викона́ння всіх Його заповідей та постанов Його, що я сьогодні наказую тобі, то при́йдуть на тебе всі оці прокля́ття, і досягнуть тебе:

16 Vervloekt zult gij zijn in de stad, en vervloekt zult gij zijn in het veld.

Прокля́тий ти в місті, і прокля́тий ти в полі!

17 Vervloekt zal zijn uw korf, en uw baktrog.

Проклятий кіш твій та діжа́ твоя!

18 Vervloekt zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands, de voortzetting uwer koeien, en de kudden van uw klein vee.

Проклятий плід утро́би твоєї та плід твоєї землі, по́рід биків твоїх та коті́ння отари твоєї!

19 Vervloekt zult gij zijn in uw ingaan, en vervloekt zult gij zijn in uw uitgaan.

Прокля́тий ти у вході своїм, і проклятий ти в виході своїм!

20 De HEERE zal onder u zenden den vloek, de verstoring en het verderf, in alles, waaraan gij uw hand slaat, dat gij doen zult; totdat gij verdelgd wordt, en totdat gij haastelijk omkomt, vanwege de boosheid uwer werken, waarmede gij Mij verlaten hebt.

Пошле Господь на тебе прокля́ття, і замі́шання, і нещастя на всякий по́чин твоєї руки, що ти зробиш, аж поки ти не будеш ви́гублений, і аж поки ти скоро не загинеш через зло твоїх чи́нів, що опустив ти Мене.

21 De HEERE zal u de pestilentie doen aankleven, totdat Hij u verdoe van het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.

Прилі́пить Господь до тебе морови́цю, аж поки вона не вигубить тебе з-над землі, куди ти входиш посісти її.

22 De HEERE zal u slaan met tering, en met koorts, en met vurigheid, en met hitte, en met droogte, en met brandkoren, en met honigdauw, die u vervolgen zullen, totdat gij omkomt.

Ударить Господь тебе сухо́тами, і пропа́сницею, і запа́ленням, і гаря́чкою, і мече́м, і посу́хою, і ірже́ю, — і вони будуть гнати тебе, аж поки ти не загинеш.

23 En uw hemel, die boven uw hoofd is, zal koper zijn, en de aarde, die onder u is, zal ijzer zijn.

І стане небо твоє, що над твоєю головою, міддю, а земля, що під тобою, залізом.

24 De HEERE, uw God, zal pulver en stof tot regen uws lands geven; van den hemel zal het op u nederdalen, totdat gij verdelgd wordt.

Дасть Господь замість дощу Краєві твоєму ку́ряву, а порох із неба буде схо́дити на тебе, аж поки не будеш ти вигублений.

25 De HEERE zal u geslagen geven voor het aangezicht uwer vijanden; door een weg zult gij tot hem uittrekken, en door zeven wegen zult gij voor zijn aangezicht vlieden; en gij zult van alle koninkrijken der aarde beroerd worden.

Віддасть тебе Господь на пора́зку твоїм ворогам. Однією дорогою ти ви́йдеш навперейми його, а сімома́ дорогами втікатимеш перед ним, і будеш розпорошений по всіх ца́рствах землі.

26 En uw dood lichaam zal aan alle gevogelte des hemels, en aan de beesten der aarde tot spijze zijn; en niemand zal ze afschrikken.

І буде твій труп на їжу для всякого пта́ства небесного та для худоби зе́мної, і не буде нікого, хто б їх пополо́шив.

27 De HEERE zal u slaan met zweren van Egypte, en met spenen, en met droge schurft, en met krauwsel, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden.

Ударить тебе Господь єгипетським гнояко́м, ґу́дзами, лишая́ми, стру́пами такими, що не зможеш їх ви́лікувати.

28 De HEERE zal u slaan met onzinnigheid, en met blindheid, en met verbaasdheid des harten;

Ударить тебе Господь божеві́ллям, і сліпото́ю, і туподу́мством.

29 Dat gij op den middag zult omtasten, gelijk als een blinde omtast in het donkere, en uw wegen niet zult voorspoedig maken; maar gij zult alleenlijk verdrukt en beroofd zijn alle dagen, en er zal geen verlosser zijn.

І будеш ти ма́цати в пі́вдень, як ма́цає сліпий у те́мряві, і не матимеш пово́дження в дорогах своїх, і будеш ти по всі дні тільки ути́скуваний та грабо́ваний, та не буде кому боронити.

30 Gij zult een vrouw ondertrouwen, maar een ander zal haar beslapen; een huis zult gij bouwen, maar daarin niet wonen; een wijngaard zult gij planten, maar dien niet gemeen maken.

Одру́жишся з жінкою, та хто інший лежатиме з нею. Хату збудуєш, та в ній не сидітимеш. Засадиш виноградинка, та не будеш користатися ним.

31 Uw os zal voor uw ogen geslacht worden, maar gij zult daarvan niet eten; uw ezel zal van voor uw aangezicht geroofd worden, en tot u niet wederkeren; uw klein vee zal aan uw vijanden gegeven worden, en voor u zal geen verlosser zijn.

Заколений буде віл твій на оча́х твоїх, та їсти не будеш із нього. Твій осел буде заграбо́ваний перед тобою, і не вернеться до тебе. Ота́ра твоя ві́ддана буде ворогам твоїм, і не буде кому боронити тебе.

32 Uw zonen en uw dochteren zullen aan een ander volk gegeven worden, dat het uw ogen aanzien, en naar hen bezwijken den gansen dag; maar het zal in het vermogen uwer hand niet zijn.

Сини твої та до́чки твої будуть віддані іншому наро́дові, а очі твої будуть бачити й гинути за ними ці́лий день, а твоя рука не матиме сили.

33 De vrucht van uw land en al uw arbeid zal een volk eten, dat gij niet gekend hebt; en gij zult alle dagen alleenlijk verdrukt en gepletterd zijn.

Плід твоєї землі та ввесь труд твій поїсть народ, якого ти не знав, а ти будеш тільки ути́скуваний та гно́блений по всі дні.

34 En gij zult onzinnig zijn, vanwege het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.

І ти збожево́лієш від того, що бачитимуть очі твої.

35 De HEERE zal u slaan met boze zweren, aan de knieen en aan de benen, waarvan gij niet zult kunnen genezen worden, van uw voetzool af tot aan uw schedel.

Ударить тебе Господь злим гнояко́м на колінах і на сте́гнах, від якого не зможеш ви́лікуватися, від стопи ніг твоїх і аж до че́репа твого.

36 De HEERE zal u, mitsgaders uw koning, dien gij over u zult gesteld hebben, doen gaan tot een volk, dat gij niet gekend hebt, noch uw vaderen; en aldaar zult gij dienen andere goden, hout en steen.

Відведе́ Господь тебе та царя твого, якого поставиш над собою, до народу, якого не знав ти та батьки́ твої, і ти будеш служити там іншим бога́м, — де́реву та ка́меневі.

37 En gij zult zijn tot een schrik, tot een spreekwoord en tot een spotrede, onder al de volken, waarheen u de HEERE leiden zal.

І станеш ти страхі́ттям, погово́ром та посміхо́вищем серед усіх наро́дів, куди відведе́ тебе Господь.

38 Gij zult veel zaads op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen; want de sprinkhaan zal het verteren.

Багато насіння ви́несеш на поле, та мало збереш, — бо пожере́ його сарана́.

39 Wijngaarden zult gij planten, en bouwen, maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want de worm zal het afeten.

Позасаджуєш виноградники й будеш обробляти, та не будеш пити вина й не будеш збирати, — бо пожере його черва́.

40 Olijfbomen zult gij hebben in al uw landpalen, maar gij zult u met olie niet zalven; want uw olijfboom zal zijn vrucht afwerpen.

Будуть у тебе оливки по всім кра́ї твоїм, та оливою не будеш маститися, — бо поспада́є оливка твоя.

41 Zonen en dochteren zult gij gewinnen, maar zij zullen voor u niet zijn; want zij zullen in gevangenis gaan.

Ти поро́диш синів і дочо́к, та не будуть для тебе вони, — бо пі́дуть у неволю.

42 Al uw geboomte, en de vrucht uws lands zal het boos gewormte erfelijk bezitten.

Усяке твоє де́рево та плід твоєї землі обсяде черва́.

43 De vreemdeling, die in het midden van u is, zal hoog, hoog boven u opklimmen; en gij zult laag, laag nederdalen.

Прихо́дько, що серед тебе, піднесеться понад тебе ви́соко-ви́соко, а ти зі́йдеш низько-низько.

44 Hij zal u lenen, maar gij zult hem niet lenen; hij zal tot een hoofd zijn, en gij zult tot een staart zijn.

Він тобі позичатиме, а ти йому не позичатимеш, він стане головою, а ти станеш хвостом.

45 En al deze vloeken zullen over u komen, en u vervolgen, en u treffen, totdat gij verdelgd wordt; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam zult geweest zijn, om te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft.

І при́йдуть на тебе всі оці прокля́ття, і будуть гнати тебе, і доженуть тебе, аж поки ти будеш ви́гублений, бо не слухав ти голосу Господа, Бога свого, щоб виконувати заповіді Його та постанови Його, що Він наказав був тобі.

46 En zij zullen onder u tot een teken, en tot een wonder zijn, ja, onder uw zaad tot in eeuwigheid.

І будуть вони на тобі на озна́ку та на до́каз, та на насінні твоєму аж навіки.

47 Omdat gij den HEERE, uw God, niet gediend zult hebben met vrolijkheid en goedheid des harten, vanwege de veelheid van alles;

За те, що не служив ти Господе́ві, Богові своєму, у радості та в добрі серця, із рясно́ти всього,

48 Zo zult gij uw vijanden, die de HEERE onder u zenden zal, dienen, in honger en in dorst, en in naaktheid, en in gebrek van alles; en Hij zal een ijzeren juk op uw hals leggen, totdat Hij u verdelge.

то будеш служити во́рогові своєму, якого Господь пошле на тебе, у голоді, і в пра́гненні, і в наготі́, і в недостатку всього, а він дасть залізне ярмо́ на твою шию, аж поки вигубить тебе.

49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk, welks spraak gij niet zult verstaan;

Господь нанесе на тебе народ іздале́ка, з кінця землі, так, як летить орел, народ, що мови його ти не розумієш,

50 Een volk, stijf van aangezicht, dat het aangezicht des ouden niet zal aannemen, noch den jonge genadig zijn.

народ жорсто́кий, що не зважатиме на старо́го, а для юнака́ не буде милости́вий.

51 En het zal de vrucht uwer beesten, en de vrucht uws lands opeten, totdat gij verdelgd zult zijn; hetwelk u geen koren, most noch olie, voortzetting uwer koeien noch kudden van uw klein vee zal overig laten, totdat Hij u verdoe.

І він буде жерти плід твоєї худоби та плід твоєї землі, аж поки вигубить тебе, і він не позоставить тобі збіжжя, ані виноградного со́ку, ані оливи, ані по́роду биків твоїх, ані коті́ння ота́ри твоєї, аж поки вигубить тебе.

52 En het zal u beangstigen in al uw poorten, totdat uw hoge en vaste muren nedervallen, op welke gij vertrouwdet in uw ganse land; ja, het zal u beangstigen in al uw poorten, in uw ganse land, dat u de HEERE, uw God, gegeven heeft.

І він буде облягати тебе в усіх твоїх бра́мах, аж поки порозвалює по всім твоїм кра́ї твої міцні і укрі́плені му́ри, на які ти наді́явся, і буде гноби́ти тебе в усіх твоїх брамах по всім твоїм кра́ї, що дав тобі Господь, Бог твій.

53 En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochteren, die u de HEERE, uw God, gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen

І будеш ти їсти плід утро́би своєї, тіло синів своїх та дочо́к своїх, що дав тобі Господь, Бог твій, в обло́зі та в у́тиску, яким буде гноби́ти тебе твій ворог.

54 Aangaande den man, die teder onder u, en die zeer wellustig geweest is, zijn oog zal kwaad zijn tegen zijn broeder en tegen de huisvrouw zijns schoots, en tegen zijn overige zonen, die hij overgehouden zal hebben;

Кожен найлагідні́ший серед тебе й найбільше ви́пещений, — буде око його лихе на брата свого, і на жінку ло́ня свого, і на решту синів своїх, що позоставить їх ворог,

55 Dat hij niet aan een van die zal geven van het vlees zijner zonen, die hij eten zal, omdat hij voor zich niets heeft overgehouden; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u in al uw poorten zal benauwen.

щоб не дати ані о́дному з них тіла синів своїх, що буде він їсти, бо йому не позоста́неться нічого в обло́зі та в у́тискові, яким буде утиска́ти тебе твій ворог по всіх твоїх брамах.

56 Aangaande de tedere en wellustige vrouw onder u, die niet verzocht heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich wellustig en teder hield; haar oog zal kwaad zijn tegen den man haars schoots, en tegen haar zoon, en tegen haar dochter;

Найлагідні́ша між тобою й найбільше ви́пещена, що через пе́щення та ніжність не про́бувала ставити на землю стопи́ своєї ноги, — зле буде око її на мужа ло́ня свого, і на сина свого, і на дочку́ свою,

57 En dat om haar nageboorte, die van tussen haar voeten uitgegaan zal zijn, en om haar zonen, die zij gebaard zal hebben; want zij zal hen eten in het verborgene, vermits gebrek van alles; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijand u zal benauwen in uw poorten.

і на по́слід, що виходить з-поміж ніг її при породі, і на дітей своїх, що поро́дить, — бо поїсть їх таємно через недостаток усього в обло́зі та в у́тиску, яким буде гноби́ти тебе твій ворог у брамах твоїх.

58 Indien gij niet zult waarnemen te doen al de woorden dezer wet, die in dit boek geschreven zijn, om te vrezen dezen heerlijken en vreselijken Naam den HEERE uw God;

Якщо ти не будеш доде́ржувати, щоб виконувати всі слова́ цього Зако́ну, написані в цій книзі, щоб боятися того славного й страшно́го Ймення Господа, Бога твого,

59 Zo zal de HEERE uw plagen wonderlijk maken, mitsgaders de plagen van uw zaad; het zullen grote en gewisse plagen, en boze en gewisse krankten zijn.

то Господь наведе́ надзвичайні порази на тебе, та порази на насіння твоє, порази великі та певні, і хвороби злі та постійні.

60 En Hij zal op u doen keren alle kwalen van Egypte, voor dewelke gij gevreesd hebt, en zij zullen u aanhangen.

І наведе́ Він на тебе всякий єгипетський біль, якого боявся ти, а він пристане до тебе.

61 Ook alle krankte, en alle plage, die in het boek dezer wet niet geschreven is, zal de HEERE over u doen komen, totdat gij verdelgd wordt.

Також усяку хворобу та всяку поразу, що не написана в книзі цього Зако́ну, — наведе́ їх Господь на тебе, аж поки бу́деш ти ви́гублений.

62 En gij zult met weinige mensen overgelaten worden, in plaats dat gij geweest zijt als de sterren des hemels in menigte; omdat gij der stem des HEEREN, uws Gods, niet gehoorzaam geweest zijt.

І позостане вас мало, — за́мість того, що були ви, щодо числе́нности, як зо́рі небесні, — бо ти не слухався голосу Господа, Бога свого.

63 En het zal geschieden, gelijk als de HEERE Zich over ulieden verblijdde, u goed doende en u vermenigvuldigende, alzo zal Zich de HEERE over u verblijden, u verdoende en u verdelgende; en gij zult uitgerukt worden uit het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven.

І станеться, як Господь радів був вами, коли робив вам добро, і коли розмно́жував вас, так буде радіти Господь вами, коли вигубля́тиме вас та коли вини́щуватиме вас, — і ви будете ви́рвані з-над цієї землі, куди ти входиш посісти її.

64 En de HEERE zal u verstrooien onder alle volken, van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde; en aldaar zult gij andere goden dienen, die gij niet gekend hebt, noch uw vaders, hout en steen.

І розпоро́шить тебе Господь серед усіх народів від кінця землі й аж до кінця землі, і ти служитимеш там іншим бога́м, яких не знав ані ти, ані батьки твої, — де́реву та ка́меневі.

65 Daartoe zult gij onder dezelve volken niet stil zijn, en uw voetzool zal geen rust hebben; want de HEERE zal u aldaar een bevend hart geven, en bezwijking der ogen, en mattigheid der ziel.

І поміж цими народами не будеш ти спокійний, і не буде місця спочи́нку для стопи́ твоїх ніг. І Господь дасть тобі там серце тремтя́че, і осла́блення очей, і омліва́ння душі.

66 En uw leven zal tegenover u hangen; en gij zult nacht en dag schrikken, en gij zult van uw leven niet zeker zijn.

І буде життя твоє ви́сіти на волоску перед тобою і ти боятимешся вдень та вночі, і не будеш певний свого життя.

67 Des morgens zult gij zeggen: Och, dat het avond ware; en des avonds zult gij zeggen: Och, dat het morgen ware; vermits den schrik uws harten, waarmede gij zult verschrikt zijn, en vermits het gezicht uwer ogen, dat gij zien zult.

Уранці ти скажеш: „О, якби вечір!“, а ввечері скажеш: „О, якби ра́нок!“зо стра́ху серця свого, що будеш боятися, та з виді́ння очей своїх, що будеш бачити.

68 En de HEERE zal u naar Egypte doen wederkeren in schepen, door een weg, waarvan ik u gezegd heb: Gij zult dien niet meer zien; en aldaar zult gij u aan uw vijanden willen verkopen tot dienstknechten en tot dienstmaagden; maar er zal geen koper zijn.

І верне тебе Господь до Єгипту на кораблях тією дорогою, про яку я казав тобі, що вже більше не побачиш її, і там ви продаватиметеся ворогам своїм за рабів та за невільниць, — та не буде покупця́“.