< Handelingen 19 >
1 En het geschiedde, terwijl Apollos te Korinthe was, dat Paulus, de bovenste delen des lands doorreisd hebbende, te Efeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende,
ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᎾᎯᏳ ᎠᏉᎳ ᎪᎵᏂᏗᏱ ᎡᏙᎲᎩ, ᏉᎳ ᎠᏰᎵ ᎨᏒ ᎤᎶᏒ, ᎡᏈᏌ ᏭᎷᏨᎩ. ᏚᏩᏛᎲᏃ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ,
2 Zeide hij tot hen: Hebt gij den Heiligen Geest ontvangen, als gij geloofd hebt? En zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heiligen Geest is.
ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎡᏥᏁᎸᏍᎪ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎨᏦᎯᏳᏅᎯ? ᎯᎠᏃ ᏅᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎥᏝ ᎣᎦᏛᎦᏅᎯᎤᏅ ᏱᎩ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎡᎲᎢ.
3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In den doop van Johannes.
ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎦᏙ ᎤᏍᏗ ᏗᏓᏬᏍᏙᏗ ᎨᏒ ᏕᏣᏬᏍᏔᏁᎢ? ᏣᏂ ᏧᏓᏬᏍᏙᏗ ᎨᏒ, ᎤᎾᏛᏅᎩ.
4 Maar Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering, zeggende tot het volk, dat zij geloven zouden in Dengene, Die na hem kwam, dat is, in Christus Jezus.
ᏉᎳᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᏣᏂ ᎤᏙᎯᏳᎯ ᏓᏓᏬᏍᏗᏍᎬᎩ ᏗᏓᏬᏍᏙᏗ ᎦᏁᏟᏴᏍᏗ ᎨᏒ ᎣᏓᏅᏛ ᎤᎬᏩᎵ, ᏕᎧᏁᏤᎲ ᏴᏫ, ᎤᏃᎯᏳᏗᏱ ᎣᏂ ᏅᏓᏰᎩ, ᎾᏍᎩ ᎦᎶᏁᏛ ᏥᏌ ᏕᎪᏎᎲᎩ.
5 En die hem hoorden werden gedoopt in den Naam van den Heere Jezus.
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎾᏛᎦᏅ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᏚᏙᎥ ᏕᎨᎦᏬᏍᏔᏅᎩ.
6 En als Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken met vreemde talen, en profeteerden.
ᎿᎭᏉᏃ ᏉᎳ ᏚᏏᏔᏛ, ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏂᎷᏤᎸᎩ, ᏚᏂᏬᏂᏒᎩᏃ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏗᎦᏬᏂᎯᏍᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒᎩ.
7 En alle deze waren omtrent twaalf mannen.
ᎾᏍᎩᏃ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏂᎦᏛ ᏔᎳᏚ ᎢᏴᏛ ᎾᏂᎥᎩ.
8 En hij ging in de synagoge, en sprak vrijmoediglijk, drie maanden lang met hen handelende, en hun aanradende de zaken van het Koninkrijk Gods.
ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱᏃ ᏭᏴᎸ ᎾᏍᎦᎢᎲᎾ ᎦᏬᏂᏍᎬᎩ, ᏦᎢ ᎢᏯᏅᏙ ᎢᎦᎯᏛ ᏕᎦᏬᏁᏗᏍᎬᎩ ᎠᎴ ᏓᏍᏗᏰᏗᏍᎬᎩ ᎤᏃᎯᏳᏗᏱ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎤᎬᏩᎵ.
9 Maar als sommigen verhard werden, en ongehoorzaam waren, kwaadsprekende van den weg des Heeren voor de menigte, week hij van hen, en scheidde de discipelen af, dagelijks handelende in de school van zekeren Tyrannus.
ᎩᎶᏃ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎤᏂᏍᏓᏲᏒ ᎠᎴ ᏄᏃᎯᏳᏅᎾ ᏄᎵᏍᏔᏅ, ᎠᎴ ᎣᏐᏅᏉ ᎤᏂᏃᎮᎸ ᎾᏍᎩ ᎦᏅᏅ ᎤᎬᏩᎵ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ, ᏚᏓᏅᎡᎸᎩ, ᎠᎴ ᏚᏓᏓᎴᏔᏅᎩ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᏕᎦᏬᏁᏗᏍᎬᎩ ᏂᏚᎩᏨᏂᏒ ᎩᎶ ᎢᏳᏍᏗ ᏓᎳᎾ ᏧᏙᎢᏛ ᏧᏕᏲᏗᏱ.
10 En dit geschiedde twee jaren lang, alzo dat allen, die in Azie woonden, het Woord van den Heere Jezus hoorden, beiden Joden en Grieken.
ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᏛᏁᎸᎩ ᏔᎵ ᏧᏕᏘᏴᏛ ᎢᎪᎯᏛ, ᎾᏍᎩ ᏅᏓᏳᎵᏍᏙᏔᏅᎩ ᏂᎦᏛ ᎡᏏᏱ ᎠᏁᎯ ᎠᏂᏧᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᎪᎢ ᎤᎾᏛᎦᏅᎩ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᎤᏤᎵᎦ.
11 En God deed ongewone krachten door de handen van Paulus;
ᎠᎴ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏯᏃ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎩ ᏉᎳ ᎠᎬᏗᏍᎬᎩ;
12 Alzo dat ook van zijn lijf op de kranken gedragen werden de zweetdoeken of gordeldoeken, en dat de ziekten van hen weken, en de boze geesten van hen uitvoeren.
ᎠᏰᎸᏰᏃ ᏧᏓᎴᏅᎯ ᏗᏯᏠ ᎠᎴ ᏗᏞᏌᏙ ᏓᏂᏃᎮᎲᎩ ᏧᏂᏢᎩ, ᎥᏳᎩᏃ ᎠᎵᏛᏗᏍᎬᎩ, ᎤᏂᏲᏃ ᏗᏓᏅᏙ ᎬᏩᏂᏄᎪᎬᎩ.
13 En sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivel bezweerders, hebben zich onderwonden den Naam van den Heere Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden, zeggende: Wij bezweren u bij Jezus, Dien Paulus predikt!
ᎩᎶᏃ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᏂᏧᏏ ᏅᏁᏙᎯ, ᎠᏂᏍᎩᎾ ᏗᏂᏄᎪᏫᏍᎩ, ᎤᎾᏓᏅᏖᎴ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᏕᎤᏙᎥ ᏧᏂᏁᎢᏍᏓᏁᏗᏱ ᎤᏂᏲ ᏗᏓᏅᏙ ᏧᏂᏯᎢ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎢᏨᏁᎢᏍᏓᏏ ᏥᏌ, ᎾᏍᎩ ᏉᎳ ᎠᎵᏥᏙᎲᏍᎬ ᏥᎦᏃᎮᎭ.
14 Dezen nu waren zekere zeven zonen van Sceva, een Joodsen overpriester, die dit deden.
ᎠᏁᎮᏃ ᎦᎵᏉᎩ ᎢᏯᏂᏛ ᏏᏫ ᏧᏙᎢᏛ ᏧᏪᏥ ᎠᏧᏏ ᏄᎬᏫᏳᎡ ᎠᏥᎸᎨᎶᎯ ᎾᏍᎩ ᎾᎾᏛᏁᎮᎢ.
15 Maar de boze geest, antwoordende, zeide: Jezus ken ik, en Paulus weet ik; maar gijlieden, wie zijt gij?
ᎤᏲᏃ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏁᏨ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᏥᏌ ᏥᎦᏔᎭ, ᎠᎴ ᏉᎳ ᏥᎦᏔᎭ, ᏂᎯᏍᎩᏂ ᎦᎪ ᎢᏣᏍᏗ?
16 En de mens, in welken de boze geest was, sprong op hen, en hen meester geworden zijnde, kreeg de overhand tegen hen, alzo dat zij naakt en gewond uit dat huis ontvloden.
ᎠᏍᎦᏯᏃ ᎤᏲ ᎠᏓᏅᏙ ᎤᏯᎢ ᏚᏁᎷᎩᎡᎴᎢ, ᎠᎴ ᎡᏍᎦ ᏂᏚᏩᏁᎴᎢ, ᎠᎴ ᏚᏎᎪᎩᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᎾᎵᏎ ᎾᎿᎭᎠᏓᏁᎸ ᎤᏂᏄᎪᏤ ᏧᏂᏰᎸᎢᎭ ᎠᎴ ᏗᎨᏥᏐᏅᏅᎯ.
17 En dit werd allen bekend, beiden Joden en Grieken, die te Efeze woonden; en er viel een vreze over hen allen, en de Naam van den Heere Jezus werd groot gemaakt.
ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᎾᏛᎦᏅᎩ ᏂᎦᏛ ᎠᏂᏧᏏ ᎠᎴ ᎠᏂᎪᎢ ᎡᏈᏌ ᎠᏁᎯ; ᏂᎦᏛᏃ ᎤᏂᎾᏰᏒᎩ, ᎠᎴ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᏚᏙᎥ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ.
18 En velen dergenen, die geloofden, kwamen, belijdende en verkondigende hun daden.
ᎤᏂᏣᏛᎩᏃ ᎤᏃᎯᏳᏅᎯ ᎤᏂᎷᏨᎩ, ᎠᏂᏃᎲᏍᎬ ᎠᎴ ᎬᏂᎨᏒ ᎾᏅᏁᎲᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎸᎢ.
19 Velen ook dergenen, die ijdele kunsten gepleegd hadden, brachten de boeken bijeen, en verbrandden ze in aller tegenwoordigheid; en berekenden de waarde derzelve, en bevonden vijftig duizend zilveren penningen.
ᎾᏍᏉ ᎤᏂᏣᏛᎩ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎠᎾᏛᏁᎵᏍᎩ ᏚᏂᏟᏌᏅᎩ ᎪᏪᎵ, ᎠᎴ ᏚᎾᎪᎲᏍᏔᏅᎩ ᏂᎦᏛ ᎠᏂᎦᏔᎲᎢ. ᎤᎾᏎᎸᏃ ᏧᎬᏩᎶᏗᎯ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒᎩ ᎯᏍᎦᏍᎪᎯ ᎢᏯᎦᏴᎵ ᎨᏒ ᎤᏂᏁᎬ ᎠᏕᎸ.
20 Alzo wies het Woord des Heeren met macht, en nam de overhand.
ᎾᏍᎩ ᏧᎵᏂᎬᎬᎩ ᎤᏛᏃᏒᎩ ᎠᎴ ᎤᏰᎵᏒᎩ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏤᎵᎦ.
21 En als deze dingen volbracht waren, nam Paulus voor in den Geest, Macedonie en Achaje doorgegaan hebbende, naar Jeruzalem te reizen, zeggende: Nadat ik aldaar zal geweest zijn, moet ik ook Rome zien.
ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᏄᎵᏍᏔᏂᏙᎸ, ᏉᎳ ᎤᏓᏅᏖᎸᎩ ᎤᏓᏅᏛᎢ, ᎿᎭᏉ ᎹᏏᏙᏂ ᎠᎴ ᎡᎧᏯ ᎤᎶᏐᏅᎯ, ᏥᎷᏏᎵᎻ ᏭᎶᎯᏍᏗᏱ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎾᎿᎭᎬᏇᏙᏅᎯ ᎨᏎᏍᏗ ᎶᎻ ᎾᏍᏉ ᎠᏎ ᏛᏥᎪᎢ.
22 En als hij naar Macedonie gezonden had twee van degenen, die hem dienden, namelijk Timotheus en Erastus, bleef hij zelf een tijd lang in Azie.
ᎰᏩᏃ ᎹᏏᏙᏂ ᏕᎤᏅᏒᎩ ᎠᏂᏔᎵ ᎬᏩᏍᏕᎸᎯᏙᎯ, ᏗᎹᏗ ᎠᎴ ᎢᎳᏍᏓ, ᎤᏩᏒᏍᎩᏂ ᎤᏗᎩᏴᎩ ᎡᏏᏱ ᎢᎸᏍᎩ ᎢᎪᎯᏛ.
23 Maar op dienzelfden tijd ontstond er geen kleine beroerte, vanwege den weg des Heeren.
ᎾᎯᏳᏃ ᎥᏝ ᎤᏍᏗᏉ ᎤᏕᏯᏙᏗ ᏱᏄᎵᏍᏔᏁᎢ, ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ ᎾᏍᎩ ᎦᏅᏅ ᎤᎬᏩᎵ.
24 Want een, met name Demetrius, een zilversmid, die kleine zilveren tempelen van Diana maakte, bracht dien van die kunst geen klein gewin toe;
ᎩᎶᏰᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᏗᎻᏟᏯ ᏧᏙᎢᏛ, ᎠᏕᎸ ᎠᏢᏅᎥᏍᎩ, ᎠᏕᎸ ᏗᎪᏢᏔᏅᎯ ᏓᏓᏁᎸ ᏕᎪᏢᎾᏁᎲ ᏓᏰᏂ, ᎥᏝ ᎤᏍᏗᏉ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᏱᏓᏩᏛᎡᎮ ᎠᏃᏢᏅᎥᏍᎩ.
25 Welke hij samenvergaderd hebbende, met de handwerkers van dergelijke dingen, zeide: Mannen, gij weet, dat wij uit dit gewin onze welvaart hebben;
ᎾᏍᎩ ᏚᏪᏟᏌᏅ ᎠᎴ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏧᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᏚᏪᏟᏌᏅ ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ, ᎢᏥᎦᏔᎭ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏗᎦᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎢᏗᏩᏛᏗᏍᎬᎢ.
26 En gij ziet en hoort, dat deze Paulus veel volk, niet alleen van Efeze, maar ook bijna van geheel Azie, overreed en afgekeerd heeft, zeggende, dat het geen goden zijn, die met handen gemaakt worden.
ᎠᎴ ᎢᏥᎪᏩᏘᎭ ᎠᎴ ᎢᏣᏛᎩᎭ, ᎥᏝ ᎡᏈᏌᏉ ᎤᏩᏒ, ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᎠᎴᏉ ᏂᎬᎾᏛ ᎡᏏᏱ, ᎯᎠ ᏉᎳ ᏓᏍᏗᏰᏗᏍᎬ ᏚᎦᏔᎲᏒ ᎤᏂᏣᏘ ᏴᏫ, ᎯᎠ ᏂᏕᎦᏪᏎᎲᎢ, ᎥᏝ ᎦᎸᎳᏗ ᎠᏁᎯ ᏱᎩ ᎩᎶ ᏧᏬᏰᏂᏉ ᏧᏬᏢᏔᏅᎯ ᏥᎩ.
27 En wij zijn niet alleen in gevaar, dat dit deel in verachting kome, maar dat ook de tempel van de grote godin Diana als niets geacht zal worden, en dat ook haar majesteit zal ten ondergaan, aan welke gans Azie en de gehele wereld godsdienst bewijst.
ᎠᎴ ᎥᏝ ᎯᎠᏉ ᏗᎩᎸᏫᏍᏓᏁᏗ ᎨᏒ ᎤᏩᏒ ᎤᏁᎳᎩ ᏫᎬᏩᏲᏥᏓᏍᏗ ᏱᎩ; ᎾᏍᏉᏍᎩᏂ ᎠᏓᏁᎸ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᏓᏰᏂ ᎤᏤᎵᎦ ᎠᏎᏉᏉ ᎢᎬᏩᎵᏍᏔᏂᏓᏍᏗ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎠᏥᎸᏉᏗᏳ ᎨᏒ ᏫᎬᏩᏲᏥᏓᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏂᎦᏛ ᎡᏏᏱ ᎠᎴ ᏂᎬᎾᏛ ᎡᎶᎯ ᏥᎬᏩᎸᏉᏗᎭ.
28 Als zij nu dit hoorden, werden zij vol van toornigheid, en riepen, zeggende: Groot is de Diana de Efezeren!
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎾᏛᎦᏅ ᎤᏂᏔᎳᏬᏍᎬᎢ ᎤᏂᎧᎵᏨᎩ, ᎠᎴ ᎤᏁᎷᏅᎩ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏓᏰᏂ ᎡᏈᏌ ᎠᏁᎯ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
29 En de gehele stad werd vol verwarring; en zij liepen met een gedruis eendrachtelijk naar de schouwplaats, met zich trekkende Gajus en Aristarchus, Macedoniers, metgezellen van Paulus op de reis.
ᏂᎬᏃ ᎦᏚᎲ ᎤᎾᏓᏑᏰᏛᏉ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᏚᏂᏂᏴᎲᏃ ᎦᏯ ᎠᎴ ᎡᎵᏍᏔᎦ ᎹᏏᏙᏂ ᎠᏁᎯ, ᏉᎳ ᎤᎾᎵᎪᎯ ᎠᏁᏙᎲᎢ, ᎤᎴᏃᏅᎯ ᎤᎾᏁᎷᎩᏒᎩ ᏭᏂᏴᎸᎩ ᎤᎾᏛᏁᎸᏗᏱ.
30 En als Paulus tot het volk wilde ingaan, lieten het hem de discipelen niet toe.
ᏉᎳᏃ ᏫᏚᏴᏎᏗᏱ ᏴᏫ ᎤᏓᏅᏖᎸ, ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ ᎬᏩᏅᏍᏓᏕᎸᎩ.
31 En sommigen ook der oversten van Azie, die hem vrienden waren, zonden tot hem, en baden, dat hij zichzelven op de schouwplaats niet zou begeven.
ᎩᎶᏃ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ ᎡᏏᏱ ᎠᏁᎯ, ᏉᎳ ᏧᎵᎢ, ᎤᎾᏓᏅᏒᎩ ᏫᎬᏩᏔᏲᏎᎸᎩ, ᏭᏴᏍᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ ᎤᎾᏛᏁᎸᏗᏱ.
32 Zij riepen dan de ene dit, de andere wat anders; want de vergadering was verward en het meerder deel wist niet, om wat oorzaak zij samengekomen waren.
ᎤᏁᎷᏅᎯ ᏧᏓᎴᏅᏛᏉ ᏂᏚᏂᏪᏒᎩ; ᏓᏂᎳᏫᎥᏰᏃ ᎤᎾᏓᏑᏰᏛᏉ ᎨᏒᎩ, ᎠᎴ ᎤᏟ ᎢᏯᏂᏛ ᎥᏝ ᏯᏂᎦᏔᎮ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎤᎾᏓᏟᏌᏅᎢ.
33 En zij deden Alexander uit de schare voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En Alexander gewenkt hebbende met de hand, wilde bij het volk verantwoording doen.
ᏭᏃᏯᏁᏒᎩᏃ ᎡᎵᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᏂᏙᎾᎥᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏂᏧᏏ ᎠᏂᏅᏫᏍᏗᏍᎬᎩ; ᎡᎵᎩᏃ ᎤᏕᎸᏅ ᎤᏬᏰᏂ ᎤᏚᎵᏍᎬᎩ ᎤᏩᏒ ᎠᎵᏍᏕᎵᏍᎬᎢ ᏧᏬᏁᏙᏗᏱ ᏴᏫ.
34 Maar als zij verstonden, dat hij een Jood was, werd er een stem van allen, roepende omtrent twee uren lang: Groot is de Diana der Efezeren!
ᎠᏎᏃ ᎤᎾᏙᎴᎰᏒ ᎠᏧᏏ ᎨᏒᎢ, ᏌᏉ ᏥᎧᏁᎪ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᎦᏛ ᎤᏁᎷᏅᎩ, ᏔᎵᎭ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᎪᎯᏛ ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎬᎩ; ᎦᎸᏉᏗᏳ ᏓᏰᏂ ᎡᏈᏌ ᎠᏁᎯ ᎤᎾᏤᎵᎦ.
35 En als de stads schrijver de schare gestild had, zeide hij: Gij mannen van Efeze! wat mens is er toch, die niet weet, dat de stad der Efezeren de kerkbewaarster zij van de grote godin Diana, en van het beeld, dat uit den hemel gevallen is?
ᏗᎪᏪᎵᏍᎩᏃ ᏚᏲᏍᏙᏓᏁᎸ ᏴᏫ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎡᏈᏌ ᎢᏤᎯ, ᎦᎪ ᎡᎭ ᎾᎦᏔᎲᎾ ᎦᏚᎲ ᎡᏈᏌ ᎾᏍᎩ ᎡᏓᏓᏙᎵᏍᏓᏁᎯ ᎨᏒ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᏓᏰᏂ, ᎠᎴ ᏧᏉᏙ ᏅᏓᏳᎶᎣᏒᎯ ᏗᏟᎶᏍᏔᏅᎯ?
36 Dewijl dan deze dingen onwedersprekelijk zijn, zo is het behoorlijk dat gij stil zijt, en niets onbedachts doet.
ᎾᏍᎩᏃ ᎢᏳᏍᏗ ᎯᎠ ᏄᏜᏓᏏᏛᎡᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎩ, ᏙᎯᏱᏉᏍᎩᏂ ᏱᏂᏣᏛᏅ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎬᏁᎳᎩ ᏂᏣᏛᏁᎸᎾ ᏱᎩ.
37 Want gij hebt deze mannen hier gebracht, die noch kerkrovers zijn, noch uw godin lasteren.
ᏕᏣᏘᏃᎦᏰᏃ ᎯᎠ Ꮎ ᎠᏂᏍᎦᏯ, ᎾᏍᎩ ᎦᎸᏉᏗ ᏕᎨᏒ ᎠᏂᏃᏍᎩᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ, ᎠᎴ ᎢᏣᏤᎵ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎠᏂᏐᏢᎢᏍᏗᏍᎩ ᏂᎨᏒᎾ.
38 Indien dan nu Demetrius, en die met hem van de kunst zijn, tegen iemand enige zaak hebben, de rechtsdagen worden gehouden, en er zijn stadhouders; laat hen elkander verklagen.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎢᏳᏃ ᏗᎻᏟᏯ ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᏣᏁᎭ ᎠᏃᏢᏅᎥᏍᎩ ᎠᏄᎯᏍᏗᏍᎨᏍᏗ ᎩᎶᎢ, ᎤᏜᏓᏅᏛ ᏗᏓᏱᎵᏓᏍᏗᏱ, ᎠᎴ ᎨᏥᎦᏘᏗᏍᏗ ᎠᏁᎭ; ᏫᏓᎾᏓᏱᎵᏓ.
39 En indien gij iets van andere dingen verzoekt, dat zal in een wettelijke vergadering beslecht worden.
ᎢᏳᏍᎩᏂ ᎪᎱᏍᏗ ᏅᏩᏓᎴ ᎢᏥᏱᎵᏙᎮᏍᏗ, ᎤᎵᏁᏨᎯ ᏕᎦᎳᏫᎥ ᏓᏚᎪᏔᏅᎭ.
40 Want wij staan in gevaar, dat wij van oproer zullen verklaagd worden om den dag van heden, alzo er geen oorzaak is, waardoor wij reden zullen kunnen geven van deze oploop.
ᎨᎦᎵᏱᎵᏕᏗᏰᏃ ᎪᎯ ᎢᎦ ᎤᏓᏑᏰᏛ ᏥᏓᎵᏖᎸᎲᎦ, ᎥᏝᏰᏃ ᎪᎱᏍᏗ ᏯᎭ ᎨᎩᏃᎮᏗ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎯᎠ ᎪᎯ ᏥᏓᏓᎶᏌ.
41 En dit gezegd hebbende, liet hij de vergadering gaan.
ᎾᏍᎩᏃ ᏄᏪᏒ ᏚᏰᎵᎯᏍᏔᏅᎩ ᏓᏂᎳᏫᎥᎢ.