< Handelingen 15 >
1 En sommigen, die afgekomen waren van Judea, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet besneden wordt naar de wijze van Mozes, zo kunt gij niet zalig worden.
ᎩᎶᏃ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᏧᏗᏱ ᏅᏓᏳᏂᎶᏒᎯ ᏚᏁᏲᏁ ᎠᎾᏓᏅᏟ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ; ᎢᏳᏃ ᏤᏥᎤᏍᏕᏎᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᎨᏎᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᎼᏏ ᏂᎦᏪᏍᎬᎢ, ᎥᏝ ᏴᎦᏰᏥᏍᏕᎸ.
2 Als er dan geen kleine wederstand en twisting geschiedde bij Paulus en Barnabas tegen hen, zo hebben zij geordineerd, dat Paulus en Barnabas, en enige anderen uit hen, zouden opgaan tot de apostelen en ouderlingen naar Jeruzalem, over deze vraag.
ᏉᎳᏃ ᎠᎴ ᏆᏂᏆ ᎤᏣᏘ ᎤᏂᏲᏠᎯᏎᎸ ᎠᎴ ᎤᎾᏗᏒᎸ ᎠᏂᏬᏂᏍᎬ ᎾᏍᎩ, ᏚᏄᎪᏔᏁ ᏉᎳ ᎠᎴ ᏆᏂᏆ ᎠᎴ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᏅᏩᎾᏓᎴ ᏥᎷᏏᎵᎻ ᎤᏁᏅᏍᏗᏱ ᏧᎾᏛᏛᏅᏍᏗᏱ ᎨᏥᏅᏏᏛ ᎠᎴ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎠᏂᏱᎵᏙᎲ ᎤᎬᏩᎵ.
3 Zij dan, van de Gemeente uitgeleid zijnde, reisden door Fenicie en Samarie, verhalende de bekering der heidenen; en deden al den broederen grote blijdschap aan.
ᏧᎾᏁᎶᏗᏃ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᎢᏴᏛ ᏫᏗᎬᏩᏂᎧᏅ ᎤᏂᎶᏎ ᏈᏂᏏ ᎠᎴ ᏌᎺᎵᏱ ᎠᏂᏃᎮᏍᎨ ᎠᎾᎦᏔᎲᏍᎬ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ; ᎤᏩᏘᏃ ᏚᎾᎵᎨᎵᏍᏔᏁ ᏂᎦᏛ ᎠᎾᏓᏅᏟ.
4 En te Jeruzalem gekomen zijnde, werden zij ontvangen van de Gemeente, en de apostelen, en de ouderlingen; en zij verkondigden, wat grote dingen God met hen gedaan had.
ᏥᎷᏏᎵᎻᏃ ᎤᏂᎷᏨ ᎦᎬᏩᎾᏓᏂᎸᏤ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᎠᎴ ᎨᏥᏅᏏᏛ ᎠᎴ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ; ᎤᏂᏃᎮᎴᏃ ᏂᎦᎥ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏄᏛᏁᎸ ᎤᏂᏍᏕᎸᎯᏙᎸᎢ.
5 Maar, zeiden zij, er zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der Farizeen, die gelovig zijn geworden, zeggende, dat men hen moet besnijden, en gebieden de wet van Mozes te onderhouden.
ᎠᏎᏃ ᏚᎾᎴᏁ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎠᏂᏆᎵᏏ ᎤᎾᎵᎪᏒ ᎠᏁᎳ ᎾᏍᎩ ᎤᏃᎯᏳᏅᎯ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏎᎢ, ᎠᏎ ᏗᎨᏥᎤᏍᏕᏎᏗ, ᎠᎴ ᏗᎧᏁᏤᏗ ᏧᏂᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗᏱ ᎼᏏ ᎤᏁᏨᎯ.
6 En de apostelen en de ouderlingen vergaderden te zamen, om op deze zaak te letten.
ᎾᏍᎩᏃ ᎿᎭᏉ ᎤᏂᏃᎮᏗᏱ ᏚᏂᎳᏫᏤ ᎨᏥᏅᏏᏛ ᎠᎴ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ.
7 En als daarover grote twisting geschiedde, stond Petrus op en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over langen tijd onder ons mij verkoren heeft, dat de heidenen door mijn mond het woord des Evangelies zouden horen, en geloven.
ᎤᏣᏘᏃ ᎤᏂᏬᏂᏒ ᏈᏓ ᏕᎤᎴᏁᎢ, ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏓᏓᏅᏟ, ᏂᎯ ᎢᏥᎦᏔᎭ ᎿᎭᏉ ᏰᎵ ᎪᎯᎩ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᏴ ᎠᏆᏑᏰᏒ ᎢᎦᏓᏡᎬ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎠᏴ ᎬᏆᏛᎦᏁᏗᏱ ᎣᏍᏛ ᎧᏃᎮᏛ, ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏃᎯᏳᏗᏱ.
8 En God, de Kenner der harten, heeft hun getuigenis gegeven, hun gevende den Heiligen Geest, gelijk als ook ons;
ᎤᏁᎳᏅᎯᏃ ᏧᏂᎾᏫ ᏗᎦᏔᎯ ᎬᏂᎨᏒ ᏄᏩᏁᎸᎩ ᏕᎨᎦᏓᏂᎸᏨᎢ, ᏕᎠᏁᎲ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ, ᎠᏴ ᎾᏍᎩᏯ ᏥᎩᏁᎸᎩ.
9 En heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen, gereinigd hebbende hun harten door het geloof.
ᎠᎴ ᎥᏝ ᏗᎦᏓᎴᎿᎭᎢ ᏱᏂᎬᏁᎴ ᎾᏍᎩ, ᎪᎯᏳᏗ ᎨᏒ ᏕᎦᏅᎦᎸᏓᏁᎲ ᏧᏂᎾᏫ.
10 Nu dan, wat verzoekt gij God, om een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen?
Ꭷ ᎦᏙᏃ ᎢᎡᏥᎪᎵᏰ ᎤᏁᎳᏅᎯ, ᏕᏥᎩᎳᎾᎳᏗᏍᎬ ᎠᏃᎯᏳᎲᏍᎩ, ᎾᏍᎩ ᏗᎩᎦᏴᎵᎨ ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎢᎬᏒ ᏰᎵ ᎨᎦᎩᎳᎾᎳᏗᏍᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏥᎨᏒᎩ.
11 Maar wij geloven, door de genade van den Heere Jezus Christus, zalig te worden, op zulke wijze als ook zij.
ᎠᏎᏃ ᎢᏙᎯᏳᎲᏍᎦ ᎾᏍᎩ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᎬᏩᎦᏘᏯ ᎤᏓᏙᎵᏍᏗ ᎨᏒ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬ ᎠᏴ ᎡᎩᏍᏕᎸᏗ ᎨᏒᎢ, ᎾᏍᎩᏯ ᎾᏍᎩ ᎨᏥᏍᏕᎸᏗ ᏥᎩ.
12 En al de menigte zweeg stil, en zij hoorden Barnabas en Paulus verhalen, wat grote tekenen en wonderen God door hen onder de heidenen gedaan had.
ᎿᎭᏉᏃ ᏂᎦᏛ ᎤᏂᏣᏘ ᎨᏒ ᎡᎳᏪ ᎤᏅᏁᎢ, ᎠᎴ ᏚᎾᏛᏓᏍᏓᏁᎴ ᏆᏂᏆ ᎠᎴ ᏉᎳ ᎠᏂᏃᎮᏍᎬ ᏂᎦᎥ ᎤᏰᎸᏛ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᎤᏅᏗᏍᎬ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎸ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏓᏁᏩᏗᏒᎢ.
13 En nadat deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij.
ᎾᏍᎩᏃ ᎡᎳᏪ ᎤᏅᏅ, ᏥᎻ ᎤᏁᏤ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎢᏥᏍᎦᏯ ᎢᏓᏓᏅᏟ ᎠᏴ ᏍᎩᏯᏛᏓᏍᏓᏏ.
14 Simeon heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam.
ᏌᏩᏂ ᎤᏃᎮᎸ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᎬᏱᏱ ᏚᏩᏛᎲᎢ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ, ᎾᎿᎭᏧᏪᎴᏍᏗᏱ ᏴᏫ ᎾᏍᎩ ᏚᏙᎥ ᏗᎨᎪᏍᏙᏗᏱ.
15 En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven is:
ᎾᏍᎩᏃ ᎯᎠ ᎾᏍᎩᏯ ᏂᏕᎦᎵᏍᏗᎭ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎤᏂᏁᏨᎢ, ᎯᎠ ᏥᏂᎬᏅ ᏥᎪᏪᎳ;
16 Na dezen zal Ik wederkeren, en weder opbouwen de tabernakel van David, die vervallen is, en hetgeen daarvan verbroken is, weder opbouwen, en Ik zal denzelven weder oprichten.
“ᎾᏍᎩᏃ ᏄᎵᏍᏔᏁᏍᏗ ᏛᏥᎷᏥ ᎠᎴ ᏛᏥᎵᏦᏘᏌᏂ ᏕᏫ ᎤᏤᎵ ᎦᎵᏦᏛᎢ, ᎾᏍᎩ ᎡᎳᏗ ᎤᏪᏡᏒᎯ ᏥᎩ, ᎠᎴ ᏛᏥᎵᏦᏘᏌᏂ ᎤᎵᏦᏙᎠᏒᎢ, ᎠᎴ ᏛᏥᎧᎯᏌᏂ.
17 Opdat de overblijvende mensen den Heere zoeken, en al de heidenen, over welken Mijn Naam aangeroepen is, spreekt de Heere, Die dit alles doet.
ᎾᏍᎩ ᏄᎾᏓᎴ ᏴᏫ ᎬᏩᏂᏯᏍᏗ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ ᎤᎬᏫᏳᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏂᎦᏛ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᏓᏆᏙᎥ ᏗᎨᎪᏍᏔᏅᎯ ᏥᎩ, ᎠᏗᎭ ᎤᎬᏫᏳᎯ, ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᎦᏛ ᏧᎸᏫᏍᏓᏁᎯ ᏥᎩ.”
18 Gode zijn al Zijn werken van eeuwigheid bekend. (aiōn )
ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎠᎦᏔᎯᏳ ᏅᏧᏓᎴᏅᎲᎾ ᏂᎦᏛ ᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎲᎢ. (aiōn )
19 Daarom oordeel ik, dat men degenen, die uit de heidenen zich tot God bekeren, niet beroere;
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎠᏴ ᎦᏓᏅᏖᏍᎬ ᎯᎠ ᏄᏍᏗ, ᎾᏍᎩ ᏗᏓᏕᏯᏙᏙᏗᏱᏉ ᏂᎨᏒᎾ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎠᏁᎲ ᎤᎾᏖᎴᏛ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎢᏗᏢ ᏭᎾᎦᏔᎲᏍᏔᏅᎯ ᏥᎩ;
20 Maar hun zal aanschrijven, dat zij zich onthouden van de dingen, die door de afgoden besmet zijn, en van hoererij, en van het verstikte, en van bloed.
ᏗᏙᏪᎳᏁᏗᏱᏉᏍᎩᏂ ᏧᏂᏲᎯᏍᏗᏱ ᎦᏓᎭ ᎢᏧᎵᏍᏔᏅᎯ ᎾᏍᎩ ᏗᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏗᏰᎸᎯ, ᎠᎴ ᎤᏕᎵᏛ ᏗᏂᏏᏗ ᎨᏒᎢ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎬᏬᏍᏔᏅᎯ, ᎠᎴ ᎩᎬ.
21 Want Mozes heeft er van oude tijden in elke stad, die hem prediken, en hij wordt op elken sabbat in de synagogen gelezen.
ᎼᏏᏰᏃ ᎡᏘ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ ᏕᎦᏚᏩᏗᏒ ᏕᎤᏪᎭ ᎬᏩᎵᏥᏙᎲᏍᎩ, ᏓᏥᎪᎵᏰᏍᎬᎢ ᏗᎦᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏄᎾᏙᏓᏈᏒᎢ.
22 Toen heeft het den apostelen en den ouderlingen, met de gehele Gemeente, goed gedacht, enige mannen uit zich te verkiezen, en met Paulus en Barnabas te zenden naar Antiochie: namelijk Judas, die toegenaamd wordt Barsabas, en Silas, mannen, die voorgangers waren onder de broeders.
ᎿᎭᏉᏃ ᎣᏏᏳ ᎤᏂᏰᎸᏁ ᎨᏥᏅᏏᏛ ᎠᎴ ᏗᎨᎦᏁᎶᏗ ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᎤᎾᏓᏡᎬ ᏧᏂᏅᏍᏗᏱ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏧᎾᏑᏰᏛ ᎤᏅᏒ ᎤᎾᏓᏡᎬᎢ, ᎾᏍᎩ ᏧᏓᏏ ᏆᏏᏆ ᏧᏙᎢᏛ ᎠᎴ ᏌᏱᎳ ᎨᏥᎸᏉᏗ ᎠᎾᏓᏅᏢᎢ, ᏉᎳ ᎠᎴ ᏆᏂᏆ ᎢᏧᎳᎭ ᎤᏁᏅᏍᏗᏱ ᎥᏘᏍᎩ,
23 En zij schreven door hen dit navolgende: De apostelen, en de ouderlingen, en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in Antiochie, en Syrie, en Cilicie zijn, zaligheid.
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏂᏅᏍᏗ ᎤᏃᏪᎳᏁ ᎯᎠ ᏄᏅᏁᎴᎢ; ᎣᎩᏅᏏᏛ ᎠᎴ ᏦᎦᏁᎶᏗ ᎠᎴ ᎣᏣᏓᏅᏟ ᏫᏨᏲᎵᎦ ᎢᏣᏓᏅᏟ ᏗᏣᏓᎴᏅᏛ ᏴᏫ ᎥᏘᏍᎩ ᎠᎴ ᏏᎵᏱ ᎠᎴ ᏏᎵᏏᏱ ᎢᏤᎯ.
24 Nademaal wij gehoord hebben, dat sommigen, die van ons uitgegaan zijn, u met woorden ontroerd hebben en uw zielen wankelende gemaakt, zeggende, dat gij moet besneden worden, en de wet onderhouden; welken wij dat niet bevolen hadden;
ᎣᎬᏛᎦᏅ ᎩᎶ ᎢᏳᎾᏍᏗ ᎪᎦᏓᏑᏰᏛ ᎠᏂᏬᏂᏍᎬ ᎨᏣᏕᏯᏙᏔᏅᎢ ᏕᎨᏥᎦᏔᎲᎡᎲ ᏗᏣᏓᏅᏙ, ᎯᎠ ᎾᏂᏪᏍᎬᎢ; ᎠᏎ ᏤᏥᎤᏍᏕᏎᏗ ᎠᎴ ᏗᎧᎿᎭᏩᏛᏍᏗ ᎢᏥᏍᏆᏂᎪᏙᏗ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏦᏥᏁᏤᎸᎯ ᏂᎨᏒᎾ;
25 Zo heeft het ons eendrachtelijk te zamen zijnde, goed gedacht, enige mannen te verkiezen, en tot u te zenden, met onze geliefden, Barnabas en Paulus.
ᎾᏍᎩ ᏅᏧᎵᏍᏙᏔᏅ ᎣᏏᏳ ᎣᎩᏰᎸᏅ ᏂᎦᏛ ᏌᏉ ᎢᎦᎦᏛ, ᏗᏤᎲ ᏦᏥᏅᏍᏗᏱ ᏦᏣᏑᏰᏛ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏧᏂᏍᏓᏩᏛᏍᏗᏱ ᏦᏥᎨᏳᎯ ᏆᏂᏆ ᎠᎴ ᏉᎳ,
26 Mensen, die hun zielen overgegeven hebben voor den Naam van onzen Heere Jezus Christus.
ᎾᏍᎩ ᎠᏂᏍᎦᏯ ᏓᏅᏅ ᏧᎾᎵᏍᎪᎸᏔᏅᎯ, ᎢᎦᏤᎵ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᏥᏌ ᎦᎶᏁᏛ ᏕᎤᏙᎥ ᏅᏗᎦᎵᏍᏗᏙᏗᏍᎬᎢ.
27 Wij hebben dan Judas en Silas gezonden, die ook met den mond hetzelfde zullen verkondigen.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏙᏥᏅᎵ ᏧᏓᏏ ᎠᎴ ᏌᏱᎳ, ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎠᏂᏁᎬᎢ ᎤᏠᏱ ᏓᎨᏥᏃᎮᎮᎵ.
28 Want het heeft den Heiligen Geest en ons goed gedacht, ulieden geen meerderen last op te leggen dan deze noodzakelijke dingen:
ᎣᏏᏳᏰᏃ ᎤᏰᎸᏅ ᎦᎸᏉᏗᏳ ᎠᏓᏅᏙ, ᎠᎴ ᎠᏴ ᎣᏏᏳ ᏍᎩᏰᎸᏅ, ᎪᎱᏍᏗ ᏗᏨᏯᏰᏅᏙᏗᏱ ᏂᎨᏒᎾ, ᎯᎠ ᎤᏩᏒ ᎾᏍᎩ ᎠᏎ ᎢᏯᏛᏁᏗ ᏥᎩ;
29 Namelijk, dat gij u onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij; van welke dingen, indien gij uzelven wacht, zo zult gij weldoen. Vaart wel.
ᎾᏍᎩ ᏗᏥᏲᎯᏍᏗᏱ ᎠᎵᏍᏓᏴᏗ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᏗᏰᎸᎯ ᏗᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ, ᎠᎴ ᎩᎬ, ᎠᎴ ᎪᎱᏍᏗ ᎬᏬᏍᏔᏅᎯ, ᎠᎴ ᎤᏕᎵᏛ ᏗᏂᏏᏗ ᎨᏒᎢ. ᎢᏳᏃ ᎾᏍᎩ ᏱᏗᏤᏯᏙᏤᎸ ᎣᏏᏳ ᏱᏂᏣᏛᎦ. ᏙᎯᏱ ᏂᏣᏛᎿᎭᏕᎨᏍᏗ.
30 Dezen dan, hun afscheid ontvangen hebbende, kwamen te Antiochie; en de menigte vergaderd hebbende, gaven zij den brief over.
ᎾᏍᎩᏃ ᏕᎨᏥᏲᏒ ᎥᏘᎣᎩ ᏭᏂᎷᏤᎢ, ᏚᏂᎳᏫᏛᏃ ᎤᏂᏣᏘ ᏚᏂᏅᏁᎴ ᎾᏍᎩ ᎪᏪᎵ.
31 En zij, dien gelezen hebbende, verblijdden zich over de vertroosting.
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏂᎪᎵᏰᎥ, ᎤᎾᎵᎮᎵᏤ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᎾᏍᎩ ᎠᏓᎦᎵᏍᏓᏗᏍᎩ ᎨᏒᎢ
32 Judas nu en Silas, die ook zelven profeten waren, vermaanden de broeders met vele woorden, en versterkten hen.
ᏧᏓᏏᏃ ᎠᎴ ᏌᏱᎳ, ᎤᏣᏖ ᎢᎧᏁᏨᎯ ᏚᏂᏬᏁᏔᏁ ᎠᎾᏓᏅᏟ ᎠᎴ ᏚᎾᎵᏂᎪᎯᏍᏔᏁᎢ, ᎾᏍᏉᏰᏃ ᎤᏅᏒ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎨᏎᎢ.
33 En als zij daar een tijd lang vertoefd hadden, lieten hen de broeders wederom gaan met vrede, tot de apostelen.
ᎢᎸᏍᎩᏃ ᏄᏬᎯᏨ ᎤᏁᏙᎸ, ᏅᏩᏙᎯᏯᏛ ᏕᎬᏩᏂᏲᏎ ᎠᎾᏓᏅᏟ ᎨᏥᏅᏏᏛ ᏗᏁᎲ ᏭᏂᎶᎯᏍᏗᏱ.
34 Maar het dacht Silas goed aldaar te blijven.
ᎠᏎᏃ ᏌᏱᎳ ᎣᏏᏳ ᎤᏰᎸᏁ ᎾᎿᎭᏉ ᎤᏗᎩᏯᏍᏗᏱ.
35 En Paulus en Barnabas onthielden zich te Antiochie, lerende en verkondigende met nog vele anderen, het Woord des Heeren.
ᏉᎳᏃ ᎠᎴ ᏆᏂᏆ ᎾᏍᏉ ᎬᏁᏙᎮ ᎥᏘᎣᎩ ᏓᎾᏕᏲᎲᏍᎨᎢ, ᎠᎴ ᎠᎾᎵᏥᏙᎲᏍᎨ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵᎦ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎤᏂᏣᏖ ᏅᏩᎾᏓᎴᎢ.
36 En na enige dagen zeide Paulus tot Barnabas: Laat ons nu wederkeren, en bezoeken onze broeders in elke stad, in welke wij het Woord des Heeren verkondigd hebben, hoe zij het hebben.
ᎢᎸᏍᎩᏃ ᏫᏄᏒᎸ ᏉᎳ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎸᎩ ᏆᏂᏆ; Ꭷ ᏔᎵᏁ ᏥᏙᏂᏩᏛᎱᎦ ᎢᏓᏓᏅᏟ ᏂᎦᎥ ᏕᎦᏚᏩᏗᏒ ᎾᎿᎭᎩᎾᎵᏥᏙᏂᏙᎸ ᎧᏃᎮᏛ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎤᏤᎵᎦ, ᏫᎾᏙᎴᎰᎯ ᏄᎾᏛᎿᎭᏕᎬᎢ.
37 En Barnabas ried, dat zij Johannes, die toegenaamd is Markus, zouden medenemen.
ᏆᏂᏆᏃ ᎤᏚᎵᏍᎬᎩ ᎤᎾᏘᏅᏍᏗᏱ ᏣᏂ ᎹᎦ ᏧᏙᎢᏛ.
38 Maar Paulus achtte billijk, dat men dien niet zoude medenemen, die van Pamfylie af van hen was afgeweken, en met hen niet was gegaan tot het werk.
ᎠᏎᏃ ᏉᎳ ᎥᏝ ᎣᏏᏳ ᏳᏰᎸᏁ ᎤᎾᏘᏅᏍᏗᏱ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᎤᎾᏓᏓᎴᏓᏁᎴ ᏆᎻᏈᎵᏱ, ᎠᎴ ᎥᏝ ᏳᎾᎵᎪᏁᎴ ᏚᏂᎸᏫᏍᏓᏁᎵᏙᎲᎢ.
39 Er ontstond dan een verbittering, alzo dat zij van elkander gescheiden zijn, en dat Barnabas Markus medenam, en naar Cyprus afscheepte;
ᎠᎴ ᎤᏣᏘ ᎤᏂᏲᏠᎯᏎᎸᎩ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏫᏕᎬᏩᎾᎦᎴᏅᎲᎩ; ᏆᏂᏆᏃ ᎤᏘᏅᏒᎩ ᎹᎦ, ᎠᎴ ᏥᏳᎯ ᏭᏣᏅ ᏌᏈ ᏭᎶᏒᎩ.
40 Maar Paulus verkoos Silas, en reisde heen, der genade Gods van de broederen bevolen zijnde.
ᏉᎳᏃ ᎤᏑᏰᏒ ᏌᏱᎳ, ᎤᏂᎩᏒᎩ, ᎠᎾᏓᏅᏟ ᏕᎬᏩᏲᏒ ᎤᏁᎳᏅᎯ ᎤᏪᏙᎵᏍᏗᏱ.
41 En hij doorreisde Syrie en Cilicie, versterkende de Gemeenten.
ᏏᎵᏱᏃ ᎠᎴ ᏏᎵᏏᏱ ᎤᎶᏒᎩ, ᏓᎵᏂᎪᎯᏍᏗᏍᎬᎩ ᏧᎾᏁᎶᏗ ᏚᎾᏓᏡᏩᏗᏒᎢ.