Psalmen 79
1 Een psalm van Asaf. O God! Heidenen zijn gekomen in Uw erfenis; zij hebben den tempel Uwer heiligheid verontreinigd; zij hebben Jeruzalem tot steenhopen gesteld.
Псалом Аса́фів.
2 Zij hebben de dode lichamen Uwer knechten aan het gevogelte des hemels tot spijs gegeven; het vlees Uwer gunstgenoten aan het gedierte des lands.
Рабів Твоїх трупи вони віддали́ на пожи́ву для птаства небесного, тіло Твоїх богобійних — звіри́ні земні́й.
3 Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef.
Вони розливали їхню кров, немов воду, в око́лицях Єрусалиму, — і не було́ погреба́льників!
4 Wij zijn onzen naburen een smaadheid geworden; een spot en schimp dien, die rondom ons zijn.
Ми стали за га́ньбу для наших сусідів, за нару́гу та по́сміх для наших око́лиць.
5 Hoe lang, HEERE? Zult Gij eeuwiglijk toornen? Zal Uw ijver als vuur branden?
Аж до́ки, о Господи, гні́ватись будеш наза́вжди, доки буде пала́ти Твій гнів, як огонь?
6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen.
Вилий Свій гнів на людей, що Тебе не пізнали, і на ца́рства, що Йме́ння Твого не кличуть,
7 Want men heeft Jakob opgegeten, en zij hebben zijn liefelijke woning verwoest.
бо вони з'їли Якова, а мешка́ння його опусто́шили!
8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen; want wij zijn zeer dun geworden.
Не пам'ята́й гріхів пре́дківських нам, — нехай попере́дить нас скоро Твоє милосердя, бо ми зо́всім осла́бли!
9 Help ons, o God onzes heils! ter oorzake van de eer Uws Naams; en red ons, en doe verzoening over onze zonden, om Uws Naams wil.
Поможи нам, Боже нашого спасі́ння, ради слави Йме́ння Твого, і збережи́ нас, і прости наші гріхи ради Ймення Свого́!
10 Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden.
Чого будуть казати пога́ни: „Де їхній Бог?“Нехай в наших оча́х між наро́дами стане відо́мою помста за проли́ту кров Твоїх рабів,
11 Laat het gekerm der gevangenen voor Uw aanschijn komen; behoud overig de kinderen des doods, naar de grootheid Uws arms.
нехай перед лице Твоє ді́йде стогін в'я́зня! За великістю сили раме́на Твого збережи на смерть прироко́ваних!
12 En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben.
А нашим сусідам верни семикра́тно на лоно їхнє їхню нару́гу, якою Тебе зневажа́ли, о Господи!
13 Zo zullen wij, Uw volk en de schapen Uwer weide, U loven in eeuwigheid, van geslacht tot geslacht; wij zullen Uw roem vertellen.
А ми, Твій наро́д і отара Твого пасови́ська, будем дя́кувати Тобі вічно, будем оповіда́ти про славу Твою з роду в рід!
