< Psalmen 7 >
1 Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
Gospode, Bože moj! u tebe se uzdam, saèuvaj me od svijeh koji me gone, i izbavi me.
2 Opdat hij mijn ziel niet rove als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is.
Da mi neprijatelj ne išèupa duše kao lav. Èupa, a nema ko da izbavi.
3 HEERE, mijn God, indien ik dat gedaan heb, indien er onrecht in mijn handen is;
Gospode, Bože moj! ako sam to uèinio, ako je nepravda u rukama mojima,
4 Indien ik kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had; (ja, ik heb dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde!)
Ako sam zlo vratio prijatelju svojemu, ili krivo uèinio onima koji na me na pravdi napadahu;
5 Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! (Sela)
Neka goni neprijatelj dušu moju, i neka je stigne, i pogazi na zemlju život moj i slavu moju u prah obrati.
6 Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.
Ustani, Gospode, u gnjevu svojem; digni se na žestinu neprijatelja mojih; probudi se meni na pomoæ, i otvori sud.
7 Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.
I ljudstvo æe se sleæi oko tebe; iznad njega izaði u visinu.
8 De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.
Gospod sudi narodima. Sudi mi, Gospode, po pravdi mojoj, i po bezazlenosti mojoj neka mi bude.
9 Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!
Nek se prekine zloæa bezbožnika, a pravednika potpomozi, jer ti ispituješ srca i utrobe, Bože pravedni!
10 Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt.
Štit je meni u Boga, koji èuva one koji su prava srca.
11 God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.
Bog je pravedan sudija, i Bog je svaki dan gotov na gnjev.
12 Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.
Ako se neæe bezbožnik da obrati, on oštri maè svoj, nateže luk svoj, i naperuje ga;
13 En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.
I zapinje smrtnu strijelu, èini strijele svoje da pale.
14 Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.
Gle, bezbožnik zaèe nepravdu, trudan bijaše zloèinstvom, i rodi sebi prijevaru.
15 Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.
Kopa jamu i iskopa, i pade u jamu koju je naèinio.
16 Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen.
Zloba njegova obrati se na njegovu glavu, i zloèinstvo njegovo pade na tjeme njegovo.
17 Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen.
Hvalim Gospoda za pravdu njegovu, i pjevam imenu Gospoda višnjega.