Psalmen 56

1 Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.

Kwa mwimbishaji. Mtindo wa “Njiwa mkimya wa mbali.” Utenzi wa Daudi. Baada ya kukamatwa na Wafilisti huko Gathi. Ee Mungu unihurumie, maana watu wananifuatia vikali; mchana kutwa wanazidisha mashambulizi yao.

2 Mijn verspieders zoeken mij den gansen dag op te slokken; want ik heb veel bestrijders, o Allerhoogste!

Wasingiziaji wangu wananifuatia mchana kutwa, wengi wananishambulia kwa kiburi chao.

3 Ten dage, als ik zal vrezen, zal ik op U vertrouwen.

Wakati ninapoogopa, nitakutumaini wewe.

4 In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zoude mij vlees doen?

Katika Mungu, ambaye neno lake ninalisifu, katika Mungu ninatumaini; sitaogopa. Mwanadamu apatikanaye na kufa, atanitenda nini?

5 Den gansen dag verdraaien zij mijn woorden; al hun gedachten zijn tegen mij ten kwade.

Mchana kutwa wanayageuza maneno yangu, siku zote wanapanga shauri la kunidhuru.

6 Zij rotten samen, zij versteken zich, zij passen op mijn hielen; als die op mijn ziel wachten.

Wananifanyia hila, wanajificha, wanatazama hatua zangu, wakiwa na shauku ya kuutoa uhai wangu.

7 Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!

Wasiepuke kwa vyovyote, Ee Mungu, katika hasira yako yaangushe mataifa.

8 Gij hebt mijn omzwerven geteld; leg mijn tranen in uw fles; zijn zij niet in Uw register?

Andika maombolezo yangu, orodhesha machozi yangu katika gombo lako: je, haya hayapo katika kumbukumbu zako?

9 Dan zullen mijn vijanden achterwaarts keren, ten dage als ik roepen zal; dit weet ik, dat God met mij is.

Ndipo adui zangu watarudi nyuma ninapoita msaada. Kwa hili nitajua kwamba Mungu yuko upande wangu.

10 In God zal ik het woord prijzen; in den HEERE zal ik het woord prijzen.

Katika Mungu, ambaye neno lake ninalisifu, katika Bwana, ambaye neno lake ninalisifu,

11 Ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij de mens doen?

katika Mungu ninatumaini, sitaogopa. Mwanadamu anaweza kunitenda nini?

12 O God! op mij zijn Uw geloften; ik zal U dankzeggingen vergelden;

Ee Mungu, nina nadhiri kwako, nitakutolea wewe sadaka zangu za shukrani.

13 Want Gij hebt mijn ziel gered van den dood; ook niet mijn voeten van aanstoot, om voor Gods aangezicht te wandelen in het licht der levenden?

Kwa kuwa umeniokoa toka kwenye mauti na miguu yangu kwenye kujikwaa, ili niweze kuenenda mbele za Mungu katika nuru ya uzima.