< Psalmen 42 >
1 Een onderwijzing, voor den opperzangmeester, onder de kinderen van Korach. Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God!
Deer pant, desiring to drink water from a stream [when there is a drought] (OR, [when they are being pursued by hunters].) In the same way [SIM], God, I need you very much.
2 Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God; wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aangezicht verschijnen?
I desire to have fellowship with [MET] you, the all-powerful God. [I wonder], “When will I be able to go [back to the temple in Israel] and worship in your presence again?”
3 Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht; omdat zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
Every day and every night I cry; [it is as though] the only thing I have to drink is my tears; and while I do that, my enemies are continually asking me, “Why does your god not [help you]?”
4 Ik gedenk daaraan, en stort mijn ziel uit in mij, omdat ik placht heen te gaan onder de schare, en met hen te treden naar Gods huis, met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte.
I am very distressed [IDM] as I remember when I went with the crowd of people to the temple [in Jerusalem], leading them as we walked along; we were all shouting joyfully and singing to thank God [for what he had done]; we were a large group who were celebrating.
5 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen Zijns aangezichts.
So [I say to] myself, “(Why am I sad and discouraged?/I should not be sad and discouraged!) [RHQ] I confidently expect God [to help me], and again I will praise him, my God, the one who saves me.”
6 O mijn God! mijn ziel buigt zich neder in mij, daarom gedenk ik Uwer uit het land van de Jordaan, en Hermon, uit het klein gebergte.
[But now, Yahweh], I am very discouraged [IDM], so I think about you, even from where the Jordan [River] gushes out from the bottom of Hermon [Mountain] and from Mizar Mountain.
7 De afgrond roept tot den afgrond, bij het gedruis Uwer watergoten; al Uw baren en Uw golven zijn over mij heengegaan.
But here, the great sorrow that I feel is like water that you send down [MET]; [it is like] a waterfall that tumbles down and floods over me.
8 Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens.
Yahweh shows me each day that he faithfully loves me, and each night I sing to him and pray to him, the God who causes me to live.
9 Ik zal zeggen tot God: Mijn Steenrots! waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege des vijands onderdrukking?
I say to God, [who is like] an [overhanging] rock [under which I can hide] [MET], “It seems that you have forgotten me. I (mourn/cry) constantly because my enemies act cruelly toward me” [RHQ].
10 Met een doodsteek in mijn beenderen honen mij mijn wederpartijders, als zij den gansen dag tot mij zeggen: Waar is uw God?
They make fun of me constantly; they continually ask, “Why does your god not help you?” [RHQ] And when they insult me [like that], [it is like] wounds that I feel even in my bones.
11 Wat buigt gij u neder, o mijn ziel! en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God.
But [I think, ] “(Why am I sad and discouraged?/I should not be sad and discouraged!) [RHQ] I will confidently expect God [to help me], and I will praise him again, my God, the one who saves me.”