Psalmen 130

1 Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE!

En Jérusalem. Des profondeurs de l'abîme, j'ai crié vers toi, Seigneur.

2 HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen.

Seigneur, écoute ma voix; que ton oreille soit attentive à la voix de ma prière.

3 Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?

Si tu regardes nos iniquités, Seigneur, Seigneur, qui soutiendra ton regard?

4 Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.

Car la miséricorde est en toi; à cause de ton nom, je t'ai attendu, Seigneur. Mon âme a mis son attente en ta parole.

5 Ik verwacht den HEERE; mijn ziel verwacht, en ik hoop op Zijn Woord.

Mon âme a espéré dans le Seigneur.

6 Mijn ziel wacht op den HEERE, meer dan de wachters op den morgen; de wachters op den morgen.

Que depuis la veille du matin jusqu'à la nuit, Israël espère dans le Seigneur.

7 Israel hope op den HEERE; want bij den HEERE is goedertierenheid, en bij Hem is veel verlossing.

Car la miséricorde est dans le Seigneur, et une abondante rédemption est en lui.

8 En Hij zal Israel verlossen van al zijn ongerechtigheden.

Et c'est lui qui rachètera Israël de toutes ses iniquités.