< Psalmen 126 >
1 Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen.
A song of degrees, or Psalme of David. When ye Lord brought againe the captiuitie of Zion, we were like them that dreame.
2 Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan.
Then was our mouth filled with laughter, and our tongue with ioye: then sayd they among the heathen, The Lord hath done great things for them.
3 De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan; dies zijn wij verblijd.
The Lord hath done great things for vs, whereof we reioyce.
4 O HEERE! wend onze gevangenis, gelijk waterstromen in het zuiden.
O Lord, bring againe our captiuitie, as the riuers in the South.
5 Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien.
They that sowe in teares, shall reape in ioy.
6 Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.
They went weeping and caried precious seede: but they shall returne with ioye and bring their sheaues.