< Mattheüs 13 >
1 En te dien dage Jezus, uit het huis gegaan zijnde, zat bij de zee.
ᎾᎯᏳ ᎢᎦ ᏥᏌ ᎤᏄᎪᏨᎩ ᎠᏓᏁᎸᎢ, ᎠᎴ ᎥᏓᎷᎶᏗ ᎤᏪᏅᎩ.
2 En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al de schare stond op den oever.
ᎤᏂᏣᏘᏃ ᏴᏫ ᎬᏩᏓᏡᏫᏍᏔᏅᎩ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏥᏳᎯ ᎤᏣᏅᎩ, ᎠᎴ ᎤᏪᏅᎩ. ᏂᎦᏗᏳᏃ ᎾᏍᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᎠᎹᏳᎶᏗ ᎠᏂᏙᎾᎥᎩ.
3 En Hij sprak tot hen vele dingen door gelijkenissen, zeggende: Ziet, een zaaier ging uit om te zaaien.
ᏕᎤᏬᏁᏔᏅᏃ ᎤᏣᏘ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ; ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎬᏂᏳᏉ, ᎠᏫᏍᎩ ᎤᏫᏒᏎᎢ.
4 En als hij zaaide, viel een deel van het zaad bij den weg; en de vogelen kwamen en aten datzelve op.
ᎤᏫᏒᏃ ᎢᎦᏛ ᏅᏃᎱᎶᏗ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᏥᏍᏆᏃ ᎤᏂᎷᏤ ᎠᎴ ᎤᏄᏘᏐᏁᎢ.
5 En een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het ging terstond op, omdat het geen diepte van aarde had.
ᎢᎦᏛᏃ ᏅᏲᎯ ᎨᏒ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᎦᏲᎵ ᎦᏓ ᎦᎳᎨᏴᎢ, ᎩᎳᏉᏃ ᎢᏴᏛ ᎤᎵᏰᏁᎢ, ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎨ ᏌᎨᎢᏳ ᎨᏒ ᎦᏓ.
6 Maar als de zon opgegaan was, zo is het verbrand geworden; en omdat het geen wortel had, is het verdord.
ᎠᏎᏃ ᏅᏙ ᏧᎧᎸᏨ ᎤᎴᏴᏎᎢ, ᏂᏚᎿᎭᏍᏕᏢᎾᏃ ᎨᏒ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᎿᎭᏍᎬᏤᏉ.
7 En een ander deel viel in de doornen; en de doornen wiesen op, en verstikten hetzelve.
ᎢᎦᏛᏃ ᎠᏄᎦᎸᎯ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᎠᏄᎦᎸᏃ ᏧᏛᏒ ᎤᏁᏄᎳᏍᏔᏁᎢ.
8 En een ander deel viel in de goede aarde, en gaf vrucht, het een honderd-, het ander zestig-, en het ander dertig voud.
ᎢᎦᏛᏍᎩᏂ ᎣᏒ ᎦᏙᎯ ᎤᎳᎨᏯᏛᏤᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᎤᎦᏔᏔᏁᎢ, ᎢᎦᏛ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᎤᏁᏉᏤᎢ, ᎢᎦᏛᏃ ᏑᏓᎳᏍᎪᎯ ᎤᏁᏉᏤᎢ, ᎢᎦᏛᏃ ᏦᎠᏍᎪᎯ ᎤᏁᏉᏤᎢ.
9 Wie oren heeft om te horen, die hore.
ᎩᎶ ᏕᎦᎷᎨᏍᏗ ᎤᏛᎪᏗᏱ ᏩᏛᎬᎦ.
10 En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen?
ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎷᏤᎸ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎸᎩ; ᎦᏙᏃ ᏕᎯᏬᏁᏗᏍᎬ ᏥᏕᎭᏟᎶᏍᏓᏁᎭ?
11 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van het Koninkrijk der hemelen te weten, maar dien is het niet gegeven.
ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎩᏂ ᏂᎯ ᎡᏥᏁᎸᎯ ᎨᏒ ᎢᏦᎵᏍᏗᏱ ᎤᏕᎵᏛ ᎨᏒ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬ ᏫᏳᎯ ᎨᏒᎢ, Ꮎ-ᏍᎩᏂ ᎥᏝ ᎨᎦᎵᏍᎪᎸᏓᏁᎸᎯ ᏱᎩ.
12 Want wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloediglijk hebben; maar wie niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft.
ᎩᎶᏰᏃ ᎤᎮᏍᏗ ᎠᏥᏁᏗ ᎨᏎᏍᏗ, ᎤᏣᏘᏃ ᎤᎮᏍᏗ; ᎩᎶᏍᎩᏂ ᏄᎲᎾ ᎨᏎᏍᏗ ᎠᏥᎩᎡᏗᏉ ᎨᏎᏍᏗ ᎾᏍᎩ ᎾᏍᏉ ᎤᎲᎢ.
13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien, en horende niet horen, noch ook verstaan.
ᎾᏍᎩ ᏅᏗᎦᎵᏍᏙᏗᎭ ᏥᏕᎦᏥᏯᏟᎶᏍᏓᏁᎭ, ᎠᏂᎪᏩᏘᏍᎬᏰᏃ ᎥᏝ ᏱᎾᏛᎩᎭ ᎠᎴ ᎥᏝ ᏱᏃᎵᎦ.
14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen, en geenszins verstaan; en ziende zult gij zien, en geenszins bemerken.
ᎠᎴ ᎠᏁᎲ ᎤᏙᎯᏳᏅ ᎢᏌᏯ ᏧᏙᎴᎰᏎᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᎢᏣᏛᎩᏍᎬ ᎢᏣᏛᎩᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᏦᎵᎨᏍᏗ; ᎠᎴ ᎢᏥᎪᏩᏘᏍᎬ ᎢᏥᎪᏩᏘᏍᎨᏍᏗ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᏱᏣᏙᎴᎰᏍᎨᏍᏗ.
15 Want het hart dezes volks is dik geworden, en zij hebben met de oren zwaarlijk gehoord, en hun ogen hebben zij toegedaan; opdat zij niet te eniger tijd met de ogen zouden zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en Ik hen geneze.
ᎯᎠᏰᏃ ᏴᏫ ᏧᏂᎾᏫ ᏚᎵᏦᎲᏒ, ᎠᎴ ᏓᏂᎵᎷᎬ ᎦᏲᎵᏳ ᏓᏛᎩᎭ, ᎠᎴ ᏗᏂᎦᏙᎵ ᏚᏂᏍᏚᏅ; ᎾᏍᎩ ᏗᏂᎦᏙᎵ ᏗᎬᏩᏂᎪᏩᏛᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᏓᏂᎵᎷᎬ ᏗᎬᏩᎾᏛᎪᏙᏗᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᏧᏂᎾᏫ ᏗᎬᏩᏃᎵᏍᏙᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ, ᎠᎴ ᏗᎬᏩᎾᏓᏁᏟᏴᎡᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᏚᎾᏓᏅᏛ, ᎠᎴ ᏗᎦᎦᏥᏅᏬᏗ ᏂᎨᏒᎾ ᎢᏳᎵᏍᏙᏗᏱ.
16 Doch uw ogen zijn zalig, omdat zij zien, en uw oren, omdat zij horen.
ᏂᎯᏍᎩᏂ ᏗᏥᎦᏙᎵ ᏗᎦᎸᏉᏔᏅᎯ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏓᎪᏩᏘᎭ, ᎠᎴ ᏕᏥᎵᎷᎬᎢ, ᎾᏍᎩᏰᏃ ᏓᏛᎩᎭ;
17 Want voorwaar zeg Ik u, dat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien de dingen, die gij ziet, en hebben ze niet gezien; en te horen de dingen, die gij hoort, en hebben ze niet gehoord.
ᎤᏙᎯᏳᎯᏯᏰᏃ ᎯᎠ ᏂᏨᏪᏎᎭ, ᎤᏂᏣᏘ ᎠᎾᏙᎴᎰᏍᎩ ᎠᎴ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᎤᎾᏚᎸᏛ ᎤᏥᎪᏩᏛᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏥᎪᏩᏘᎭ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎤᏂᎪᎲᎯ ᏱᎩ; ᎠᎴ ᎤᎾᏛᎪᏗᏱ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏥᏣᏛᎩᎭ, ᎠᏎᏃ ᎥᏝ ᎤᎾᏛᎦᏅᎯ ᏱᎩ.
18 Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaier.
ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᏂᎯ ᎢᏣᏛᎬᎦ ᏓᏟᎶᏍᏛ ᎠᏫᏍᎩ.
19 Als iemand dat Woord des Koninkrijks hoort, en niet verstaat, zo komt de boze, en rukt weg, hetgeen in zijn hart gezaaid was; deze is degene, die bij den weg bezaaid is.
ᎢᏳᏃ ᎩᎶ ᎠᏛᎬᎦ ᎧᏃᎮᏛ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᎾᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ, ᏂᎪᎵᎬᎾᏃ ᏥᎨᏐᎢ, ᎿᎭᏉ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᎦᎷᎪᎢ ᎠᎴ ᎤᎩᎡᎰ ᎠᏫᏒ ᎤᎾᏫᏱ. ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᎤᏃᎱᎶᏗ ᏣᏫᏎᎢ.
20 Maar die in steenachtige plaatsen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort, en dat terstond met vreugde ontvangt;
ᎯᎠᏃ ᎾᏍᎩ ᏅᏲᎯ ᏣᏫᏎᎢ; ᎾᏍᎩ ᏣᏛᎩᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ, ᎠᎴ ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᎤᎵᎮᎵᏨᎯ ᏥᏓᏓᏂᎸᎪᎢ;
21 Doch hij heeft geen wortel in zichzelven, maar is voor een tijd; en als verdrukking of vervolging komt, om des Woords wil, zo wordt hij terstond geergerd.
ᎠᏎᏃ ᏂᏚᎿᎭᏍᏕᏢᎾᏉ ᎨᏐᎢ, ᎠᎴ ᏞᎦᏉ ᏥᏓᎧᎿᎭᏩᏕᎪᎢ; ᎠᎩᎵᏴᏰᏃ ᎦᎾᏄᎪᎢ ᎠᎴ ᎧᏃᎮᏛ ᏛᎵᏰᎢᎸᏍᏓ ᎠᎦᏕᏯᏙᏓ, ᎩᎳᏉ ᎢᏴᏛ ᏚᏬᏕᎯᎰᎢ.
22 En die in de doornen bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort; en de zorgvuldigheid dezer wereld, en de verleiding des rijkdoms verstikt het Woord, en het wordt onvruchtbaar. (aiōn )
ᎯᎠᏃ ᎾᏍᏉ ᎠᏄᎦᎸᎯ ᏣᏫᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᏣᏛᎩᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ, ᎡᎶᎯᏃ ᎤᏪᎵᎯᏍᏗ ᎨᏒ ᎠᎴ ᎨᏅᎢᏍᏗ ᎨᏒ ᎤᏓᎵᏓᏍᏛ ᎠᏂᏁᏄᎳᏍᏗᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ, ᎾᏍᎩᏃ ᎾᎦᏔᏛᏍᎬᎾᏉ ᎨᏐᎢ. (aiōn )
23 Die nu in de goede aarde bezaaid is, deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertig voud.
ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ Ꮎ ᎣᏒ ᎦᏙᎯ ᏣᏫᏎᎢ; ᎾᏍᎩ ᏣᏛᎩᏍᎪ ᎧᏃᎮᏛ ᎠᎴ ᏥᎪᎵᎪᎢ, ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᏣᎦᏔᏛᏍᎪᎢ, ᎠᎴ ᏥᎦᎾᏄᎪᏫᏍᎪᎢ, ᎢᎦᏛ ᎠᏍᎪᎯᏧᏈ ᎤᏁᏉᏨᎯ, ᎢᎦᏛᏃ ᏑᏓᎳᏍᎪᎯ, ᎢᎦᏛᏃ ᏦᎠᏍᎪᎯ.
24 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens, die goed zaad zaaide in zijn akker.
ᏅᏩᏓᎴ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᎤᎶᎨᏒ ᏧᏫᏎᎢ.
25 En als de mensen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg.
ᎠᏎᏃ ᏴᏫ ᎤᏂᎵᏅᏨ, ᎤᏍᎦᏯ ᎤᎷᏤ ᎤᏲ ᎤᎦᏔ ᎤᏫᏎ ᎤᏣᎴᏍᏗ ᎠᏫᏒ ᎤᏑᏴᏁᎢ; ᎠᎴ ᎢᎤᏪᏅᏎ.
26 Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid.
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎵᏰᏅ ᎠᎴ ᎤᎦᏔᏔᏅ ᎾᏍᏉ ᎤᏲ ᎤᎾᏄᎪᏤᎢ.
27 En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden tot hem: Heere! hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Van waar heeft hij dan dit onkruid?
ᎿᎭᏉᏃ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ ᎬᏩᎷᏤᎴᎢ, ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏪᏎᎴᎢ; ᏍᎩᏅᏏᏓᏍᏗ, ᏝᏍᎪ ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᏱᏣᏫᏎ ᏣᎶᎨᏒᎢ? ᎦᏙ ᏗᎦᎵᏍᏙᏓᎭ ᎤᏲ ᏧᏰᎦ?
28 En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij heengaan en datzelve vergaderen?
ᎯᎠᏃ ᏂᏚᏪᏎᎴᎢ; ᎩᎶ ᎠᎩᏍᎦᎩ ᎾᏍᎩ ᏄᏛᏁᎸ. ᏧᏅᏏᏓᏍᏗ ᎯᎠ ᏂᎬᏩᏎᎴᎢ; ᏣᏚᎵᏍᎪᏃ ᎣᎩᏰᎯᏒᏍᏗᏱ?
29 Maar hij zeide: Neen, opdat gij, het onkruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet uittrekt.
ᎠᏎᏃ ᎯᎠ ᏄᏪᏎᎢ; ᎥᏝ, ᎢᏥᏰᎯᏍᎬᏰᏃ ᎤᏲ, ᏱᏕᏥᎿᎭᏍᏕᏢᏓ ᎾᏍᏉ ᎤᏣᎴᏍᏗ.
30 Laat ze beiden te zamen opwassen tot den oogst, en in den tijd des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busselen, om hetzelve te verbranden; maar brengt de tarwe samen in mijn schuur.
ᎤᏁᎳᎩ ᎢᎫᎳᎭ ᏫᏓᏛᎯ ᎬᏂ ᎠᎦᏛᎾᏨᎭ; ᎿᎭᏉᏃ ᎠᎦᏛᎾᏨ ᎯᎠ ᏅᏓᎦᏥᏪᏎᎵ ᎠᏂᏍᎫᏕᏍᎩ; ᎢᎬᏱ ᎢᏥᏟᏌ ᎤᏲ, ᎠᎴ ᏗᏦᏛᏣ ᏗᎪᎲᏍᏙᏗ, ᎤᏣᎴᏍᏗᏍᎩᏂ ᎢᏥᏟᏌ ᎠᎩᏍᏆᏂᎪᏙᏗᏱ.
31 Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid;
ᏅᏩᏓᎴ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏪᏒᎩ; ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᏥᎸ ᎤᎦᏔ, ᎠᏍᎦᏯ ᏧᎩᏎ ᎠᎴ ᏧᏫᏎ ᎤᎶᎨᏒᎢ.
32 Hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is 't het meeste van de moeskruiden, en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken.
ᎾᏍᎩ ᎤᏙᎯᏳᏒ ᏥᏬᏓᎪᎾᏛᏗ ᎤᏍᏗᎩᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᎥ ᎤᎦᏔ, ᎠᏎᏃ ᎠᏛᎯ ᏥᏬᏓᎪᎾᏛᏗ ᎤᏛᏂᏳ ᎨᏒ ᏂᎦᎥ ᎤᏰᎿᎭᎥᎢ, ᎠᎴ ᏡᎬ ᏥᏂᎦᎵᏍᏗᎭ, ᎾᏍᎩᏃ ᏥᏍᏆ ᏣᏂᎷᎪᎢ, ᏚᏩᏂᎦᎸ ᏣᎾᎭᏗᏍᎪᎢ.
33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meels, totdat het geheel gezuurd was.
ᏅᏩᏓᎴ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏬᏒᎩ; ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᎪᏙᏗ, ᎾᏍᎩ ᎠᎨᏴ ᏧᎩᏎ ᎠᎴ ᏧᏑᏴᏁ ᏦᎢ ᎢᏳᏟᎶᏛ ᎢᏒ ᎦᎸᎢ, ᎬᏂ ᏂᎦᏛ ᎤᎪᏐᏅ.
34 Al deze dingen heeft Jezus tot de scharen gesproken door gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet.
ᎾᏍᎩ ᎯᎠ ᏂᎦᏗᏳ ᏥᏌ ᏚᏬᏁᏔᏅᎩ ᎤᏂᏣᏘ ᏚᏟᎶᏍᏓᏁᎸᎩ, ᏂᏓᏟᎶᏍᏓᏁᎲᎾᏃ ᎨᏒ ᎥᏝ ᏱᏚᏬᏁᏔᏁᎢ.
35 Opdat vervuld zou worden, wat gesproken is door den profeet, zeggende: Ik zal Mijn mond opendoen door gelijkenissen; Ik zal voortbrengen dingen, die verborgen waren van de grondlegging der wereld.
ᎤᏙᎯᏳᏗᏱ ᎠᏰᎸᏒᎩ ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᏧᏁᏤᎢ, ᎯᎠ ᏥᏄᏪᏎᎢ; ᏓᏥᏍᏚᎢᏏ ᏥᎣᎵ ᏕᎦᏟᎶᏍᏗᏍᎬᎢ, ᏓᏥᏁᎢᏍᏔᏂ ᎤᏕᎵᏛ ᎠᏍᏆᏂᎪᏛ ᎡᎶᎯ ᏧᏙᏢᏅ ᏅᏓᎬᏩᏓᎴᏅᏛ.
36 Toen nu Jezus de scharen van Zich gelaten had, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers.
ᎿᎭᏉᏃ ᏥᏌ ᏚᏰᎵᎯᏍᏔᏅ ᎤᏂᏣᏘ, ᎠᏓᏁᎸ ᏭᏴᎸᎩ; ᎬᏩᏍᏓᏩᏗᏙᎯᏃ ᎬᏩᎷᏤᎸᎩ, ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᏗᏍᎩᏲᏏᏌᏏ ᏓᏟᎶᏍᏛ ᎤᏲ ᏧᎵᏰᏁ ᏠᎨᏏ.
37 En Hij, antwoordende, zeide tot hen: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen;
ᎤᏁᏨᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎾᏍᎩ Ꮎ ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᏧᏫᏎᎢ ᎾᏍᎩ ᏴᏫ ᎤᏪᏥ;
38 En de akker is de wereld; en het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks; en het onkruid zijn de kinderen des bozen;
ᏠᎨᏏᏃ ᎾᏍᎩ ᎡᎳᏂᎬᎢ; ᎣᏍᏛ ᎤᎦᏔ ᎾᏍᎩ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎠᏁᎯ; ᎤᏲᏃ ᏧᎵᏰᏁ ᎾᏍᎩ ᎤᏁᎫᏥᏛ ᏧᏪᏥ;
39 En de vijand, die hetzelve gezaaid heeft, is de duivel; en de oogst is de voleinding der wereld; en de maaiers zijn de engelen. (aiōn )
ᎠᎦᏍᎩᏃ ᎾᏍᎩ ᏧᏫᏎᎢ, ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎩᎾ; ᎤᎦᏛᎾᎢᏍᏗᏱᏃ ᎨᏒ ᎾᏍᎩ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ ᎡᎶᎯ; ᎠᏂᏍᎫᏕᏍᎩᏃ ᎾᏍᎩ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ. (aiōn )
40 Gelijkerwijs dan het onkruid vergaderd, en met vuur verbrand wordt, alzo zal het ook zijn in de voleinding dezer wereld. (aiōn )
ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏲ ᏣᏂᏟᏏᏍᎪ ᎠᎴ ᏣᎾᎪᎲᏍᏗᏍᎪ ᎠᏥᎸᏱ, ᎾᏍᎩᏯᏍᎩᏂ ᎾᏍᏉ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ ᎯᎠ ᎡᎶᎯ. (aiōn )
41 De Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid doen;
ᏴᏫ ᎤᏪᏥ ᏙᏓᎦᏅᏏ ᏧᏤᎵ ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ, ᎠᎴ ᎾᏍᎩ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᏙᏛᏃᏣᎴᏏ ᏂᎦᏛ ᏗᎾᏓᏙᏕᏍᏗᏍᎩ ᎠᎴ ᏂᎦᏛ ᎠᏂᏍᎦᏅᎩ,
42 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal wening zijn en knersing der tanden.
ᏗᎪᏢᏒᏃ ᎠᏥᎸᏱ ᏫᏙᏛᎾᏓᎡᏏ; ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ.
43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken, gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore.
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᎾᏓᏅᏘ ᎬᏩᏂᏔᎷᎩᏍᎩ ᎨᏎᏍᏗ ᎤᏂᏙᏓ ᎤᏤᎵᎪᎯ, ᏅᏙ ᎾᏍᎩᏯᎢ. ᎩᎶ ᏕᎦᎵᎷᎨᏍᏗ ᎤᏛᎪᏗᏱ ᏩᏛᎬᎦ.
44 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een schat, in den akker verborgen, welken een mens gevonden hebbende, verborg dien, en van blijdschap over denzelven, gaat hij heen, en verkoopt al wat hij heeft, en koopt dienzelven akker.
ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏕᎵᏛ ᏠᎨᏏ ᏣᎰᎢ, ᎾᏍᎩ ᎢᏳ ᎠᏍᎦᏯ ᎠᏩᏛ, ᏣᏕᎸᏍᎪᎢ, ᎠᎵᎮᎵᎬᏃ ᎢᏳᏍᏘ ᏤᎪᎢ ᏥᏫᎦᎾᏕᎪ ᏂᎦᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛᎢ, ᎠᎴ ᏥᏭᏩᏍᎪ ᎾᏍᎩ ᏠᎨᏏ.
45 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone paarlen zoekt;
ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎦᏃᏗᏍᎩ ᏥᏚᏲᎮ ᏧᏬᏚᎯ ᏓᎬᎾ-ᎢᏳᎾᏍᏗ.
46 Dewelke, hebbende een parel van grote waarde gevonden, ging heen en verkocht al wat hij had, en kocht dezelve.
ᎾᏍᎩᏃ ᎿᎭᏉ ᎤᏩᏛᎲ ᏌᏉ ᎤᏣᏘ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᏓᎬᎾ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏪᏅᏎ ᏭᎾᏗᏅᏎ ᏂᎦᏛ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛᎢ, ᎾᏍᎩᏃ ᎤᏩᏎᎢ.
47 Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt;
ᎠᎴ ᎾᏍᏉ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᎦᏯᎷᏗ ᏥᏭᎾᏓᎢᏅᏎ ᎠᎺᏉᎯ, ᎠᎴ ᏥᏚᏂᏂᏴᎮ ᎾᏂᎥ ᏧᎾᏓᎴᏅᏛ;
48 Hetwelk, wanneer het vol geworden is, de vissers aan den oever optrekken, en nederzittende, lezen het goede uit in hun vaten, maar het kwade werpen zij weg.
ᎾᏍᎩᏃ ᎿᎭᏉ ᎤᎧᎵᏨ ᎠᎹᏳᎶᏗ ᎤᏂᎾᏏᏃᎴᎢ, ᎠᎴ ᎤᎾᏅᏁᎢ, ᎠᏃᏍᏛᏃ ᏗᏖᎵᏙ ᏚᏂᎸᏔᏁᎢ, ᎤᏂᏲᏃ ᏚᎾᏓᎢᏅᏎᎢ.
49 Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen uitgaan, en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden; (aiōn )
ᎾᏍᎩᏍᎩᏂ ᏄᏍᏕᏍᏗ ᎡᎶᎯ ᎠᎵᏍᏆᏛᎭ; ᏗᏂᎧᎿᎭᏩᏗᏙᎯ ᏛᏂᎷᏥ, ᏙᏛᎾᎦᎴᏅᏔᏂ ᎤᏂᏁᎫᏥᏛ ᎠᎴ ᎤᎾᏓᏅᏘ; (aiōn )
50 En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal zijn wening en knersing der tanden.
ᎤᏂᏁᎫᏥᏛᏃ ᏫᏙᏛᎾᏓᎡᏏ ᏗᎪᏢᏒ ᎠᏥᎸᏱ, ᎾᎿᎭᏓᏂᏴᎨᏍᏗ ᎠᎴ ᏓᏂᎸᏓᎩᏍᎨᏍᏗ ᏓᏂᏄᏙᎬᎢ.
51 En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!
ᏥᏌᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎢᏦᎵᎩᏧ ᏂᎦᏛ ᎯᎠ? ᎥᎥ, ᏣᎬᏫᏳᎯ, ᎥᎬᏬᏎᎸᎩ.
52 En Hij zeide tot hen: Daarom, een iegelijk Schriftgeleerde, in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt.
ᎿᎭᏉᏃ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎩᎶ ᏗᎪᏪᎵᏍᎩ ᎦᎸᎳᏗ ᎡᎯ ᎤᎬᏫᏳᎯ ᎨᏒ ᎤᎬᏩᎵ ᎠᎨᏲᏅᎯ ᏥᎨᏐᎢ, ᎾᏍᎩᏯᏉ ᎠᏍᎦᏯ ᎦᏁᎳ ᏥᏙᏗᎦᎾᏄᎪᏫᏍᎪ ᏧᎬᏩᎶᏗ ᎤᏍᏆᏂᎪᏛ ᏧᏓᎴᏅᏛ ᏗᏤ ᎠᎴ ᏧᏪᏘ.
53 En het is geschied, als Jezus deze gelijkenissen geeindigd had, vertrok Hij van daar.
ᎯᎠᏃ ᏄᎵᏍᏔᏅᎩ, ᎿᎭᏉ ᏥᏌ ᎤᏍᏆᏛ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᏓᏟᎶᏍᏗᏍᎬᎢ, ᎤᏂᎩᏒᎩ.
54 En gekomen zijnde in Zijn vaderland, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij zich ontzetten, en zeiden: Van waar komt Dezen die wijsheid en die krachten?
ᎿᎭᏉᏃ ᎤᏩᏒ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎤᎷᏨ ᏧᏂᎳᏫᎢᏍᏗᏱ ᏚᏪᏲᏅᎩ; ᎾᏍᎩ ᎢᏳᏍᏗ ᎤᏂᏍᏆᏂᎪᏒᎩ, ᎠᎴ ᎯᎠ ᏄᏂᏪᏒᎩ; ᎦᏙ ᎤᎵᏍᏙᏔᏅ ᎯᎠ ᎾᏍᎩ ᎠᏍᎦᏯ ᏣᎦᏔ ᎿᎭᎠ ᎠᎴ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᏥᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎭ?
55 Is Deze niet de Zoon des timmermans? en is Zijn moeder niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon en Judas?
ᎯᎠᎧᏂ ᏗᏁᏍᎨᏍᎩ ᎤᏪᏥ, ᎺᎵᎧᏂ ᎤᏥ, ᎠᎴᎧᏂ ᎠᎾᎵᏅᏟ ᏥᎻ, ᎠᎴ ᏦᏏ ᎠᎴ ᏌᏩᏂ ᎠᎴ ᏧᏓᏏ?
56 En Zijn zusters, zijn zij niet allen bij ons? Van waar komt dan Dezen dit alles?
ᎠᎴᎧᏂ ᏧᏙ ᏂᎦᏛ ᎡᏍᎦᏂ ᏣᏁᎭ? ᎦᏙᏃ ᎤᎵᏍᏙᏔᏅ ᎯᎠ ᏂᎦᏛ ᏧᏪᎭ?
57 En zij werden aan Hem geergerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeeerd, dan in zijn vaderland, en in zijn huis.
ᎥᎬᏩᎪᏁᎶᎯᏎᎸᎩᏃ; ᎠᏎᏃ ᏥᏌ ᎯᎠ ᏂᏚᏪᏎᎸᎩ; ᎠᏙᎴᎰᏍᎩ ᎥᏝ ᎾᏥᎸᏉᏛᎾ ᏱᎨᏐᎢ, ᎤᏩᏒᏍᎩᏂᏃᏅ ᎤᏤᎵᎪᎯ ᎠᎴ ᎤᏩᏒ ᎦᏁᎸᎢ.
58 En Hij heeft aldaar niet vele krachten gedaan, vanwege hun ongeloof.
ᎥᏝᏃ ᏳᏣᏖ ᎤᏍᏆᏂᎪᏗ ᎾᎿᎭᏱᏚᎸᏫᏍᏓᏁᎴᎢ, ᎾᏃᎯᏳᎲᏍᎨᎾ ᎨᏒ ᏅᏓᎦᎵᏍᏙᏗᏍᎬᎩ.