< Markus 6 >

1 En Hij ging van daar weg, en kwam in Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem.
ⲁ̅ⲁϥⲉⲓ ⲇⲉ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲙⲁ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲁϥⲉⲓ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲧⲉϥⲡⲟⲗⲓⲥ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲟⲩⲁϩⲟⲩ ⲛⲥⲱϥ ⲛϭⲓ ⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ
2 En als het sabbat geworden was, begon Hij in de synagoge te leren; en velen, die Hem hoorden, ontzetten zich, zeggende: Van waar komen Dezen deze dingen, en wat wijsheid is dit, die Hem gegeven is, dat ook zulke krachten door Zijn handen geschieden?
ⲃ̅ⲛⲧⲉⲣⲉⲡⲥⲁⲃⲃⲁⲧⲟⲛ ⲇⲉ ϣⲱⲡⲉ ⲁϥⲁⲣⲭⲉⲥⲑⲁⲓ ⲛϯ ⲥⲃⲱ ϩⲛ ⲧⲥⲩⲛⲁⲅⲱⲅⲏ ⲁⲩⲱ ⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲉⲩⲥⲱⲧⲙ ⲁⲩⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲛⲧⲁⲡⲁⲓ ϭⲛⲛⲁⲓ ⲧⲱⲛ ⲁⲩⲱ ⲟⲩⲧⲉ ⲧⲁⲓⲥⲟⲫⲓⲁ ⲛⲧⲁⲩⲧⲁⲁⲥ ⲙⲡⲁⲓ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲓϭⲟⲙ ⲛⲧⲉⲓϭⲟⲧ ⲉⲧⲉⲣⲉⲡⲁⲓ ⲉⲓⲣⲉ ⲙⲙⲟⲟⲩ
3 Is deze niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder van Jakobus en Joses, en van Judas en Simon, en zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij werden aan Hem geergerd.
ⲅ̅ⲙⲡⲁⲓ ⲁⲙ ⲡⲉ ⲡϩⲁⲙϣⲉ ⲡϣⲏⲣⲉ ⲙⲙⲁⲣⲓⲁ ⲁⲩⲱ ⲡⲥⲟⲛ ⲛⲓⲁⲕⲱⲃⲟⲥ ⲛⲙⲓⲱⲥⲏ ⲛⲙⲓⲟⲩⲇⲁ ⲛⲙⲥⲓⲙⲱⲛ ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥⲥⲱⲛⲉ ⲛⲉⲩⲛⲡⲉⲉⲓⲙⲁ ⲁⲛ ϩⲁϩⲧⲏⲛ ⲁⲩⲥⲕⲁⲛⲇⲁⲗⲓⲍⲉ ϩⲣⲁⲓ ⲛϩⲏⲧϥ
4 En Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeeerd dan in zijn vaderland en onder zijn magen, en in zijn huis.
ⲇ̅ⲡⲉϫⲉ ⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲙⲙⲛⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲥⲏϣ ⲉⲓ ⲙⲏⲧⲓ ϩⲛ ⲧⲉϥⲡⲟⲗⲓⲥ ⲁⲩⲱ ϩⲛ ⲛⲉϥⲥⲩⲅⲅⲉⲛⲏⲥ ⲙⲛ ⲡⲉϥⲏⲉⲓ
5 En Hij kon aldaar geen kracht doen; dan Hij legde weinigen zieken de handen op, en genas hen.
ⲉ̅ⲙⲡϥⲣⲗⲁⲁⲩ ⲇⲉ ⲛϭⲟⲙ ⲙⲡⲙⲁ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲛⲥⲁϩⲟⲉⲓⲛⲉ ⲉⲩϣⲱⲛⲉ ⲁϥⲕⲁⲧⲟⲟⲧϥ ϩⲓϫⲱⲟⲩ ⲁϥⲧⲁⲗϭⲟⲟⲩ
6 En Hij verwonderde Zich over hun ongeloof, en omging de vlekken daar rondom, lerende.
ⲋ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲩⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲉⲧⲃⲉ ⲧⲉⲩⲙⲛⲧⲁⲧⲛⲁϩⲧⲉ ⲛⲉϥⲕⲱⲧⲉ ⲇⲉ ⲡⲉ ⲉⲛⲉⲧⲙⲉ ⲉϥϯⲥⲃⲱ
7 En Hij riep tot Zich de twaalven, en begon hen uit te zenden twee en twee, en gaf hun macht over de onreine geesten.
ⲍ̅ⲁⲩⲱ ⲁϥⲙⲟⲩⲧⲉ ⲉⲡⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥ ⲁϥⲁⲣⲭⲉⲥⲑⲁⲓ ⲛϫⲟⲟⲩⲥⲉ ⲥⲛⲁⲩ ⲥⲛⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲁϥϯ ⲛⲁⲩ ⲛⲧⲉⲝⲟⲩⲥⲓⲁ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲛⲉⲡⲛⲁ ⲛⲁⲕⲁⲑⲁⲣⲧⲟⲛ
8 En Hij gebood hun, dat zij niets zouden nemen tot den weg, dan alleenlijk een staf, geen male, geen brood, geen geld in den gordel;
ⲏ̅ⲁϥϩⲱⲛ ⲇⲉ ⲉⲧⲟⲟⲧⲟⲩ ϫⲉⲕⲁⲥ ⲉⲛⲛⲉⲩϥⲓⲗⲁⲁⲩ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲉⲧⲉϩⲓⲏ ⲛⲥⲁⲟⲩϭⲉⲣⲱⲃ ⲙⲙⲁⲧⲉ ⲟⲩⲇⲉ ⲟⲉⲓⲕ ⲟⲩⲇⲉ ⲡⲏⲣⲁ ⲟⲩⲇⲉ ϩⲟⲙⲛⲧ ⲉⲛⲉⲩⲙⲟϫϩ
9 Maar dat zij schoenzolen zouden aanbinden, en met geen twee rokken gekleed zijn.
ⲑ̅ⲁⲗⲗⲁ ⲉⲣⲉⲛⲉⲩⲥⲁⲛⲇⲁⲗⲓⲟⲛ ⲟⲧϩ ⲉⲣⲁⲧⲟⲩ ⲟⲩⲇⲉ ⲛⲥⲉⲧⲙϯϣⲧⲏⲛ ⲥⲛⲧⲉ ϩⲓⲱⲟⲩ
10 En Hij zeide tot hen: Zo waar gij in een huis zult ingaan, blijft daar, totdat gij van daar uitgaat.
ⲓ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲡⲏⲉⲓ ⲉⲧⲉⲧⲛⲁⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲣⲟϥ ϭⲱ ⲛϩⲏⲧϥ ϣⲁⲛⲧⲉⲧⲛⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲙⲁ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ
11 En zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende van daar, schudt het stof af, dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad.
ⲓ̅ⲁ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲙⲁ ⲉⲧⲉⲛϥⲛⲁϣⲉⲡⲧⲏⲩⲧⲛ ⲉⲣⲟϥ ⲁⲛ ⲟⲩⲇⲉ ⲛⲥⲉⲧⲙⲥⲱⲧⲙ ⲉⲣⲱⲧⲛ ⲉⲧⲉⲧⲛⲛⲁⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲙ ⲡⲙⲁ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲛⲟⲩϩⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲙⲡϣⲟⲉⲓϣ ⲉⲧϩⲁⲣⲟⲟⲩ ⲛⲛⲉⲧⲟⲩⲉⲣⲏⲧⲉ ⲉⲩⲙⲛⲧⲙⲛⲧⲣⲉ ⲉⲣⲟⲟⲩ
12 En uitgegaan zijnde, predikten zij, dat zij zich zouden bekeren.
ⲓ̅ⲃ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲙⲟⲟϣⲉ ⲁⲩⲕⲏⲣⲩⲥⲥⲉ ϫⲉ ⲉⲩⲉⲙⲉⲧⲁⲛⲟⲉⲓ
13 En zij wierpen vele duivelen uit, en zalfden vele kranken met olie, en maakten hen gezond.
ⲓ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ϩⲁϩ ⲛⲇⲁⲓⲙⲱⲛⲓⲟⲛ ⲁⲩⲛⲟϫⲟⲩ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲉⲛⲕⲉⲙⲏⲏϣⲉ ⲉⲩϣⲱⲛⲉ ⲁⲩⲧⲁϩⲥⲟⲩ ⲛⲛⲉϩ ⲁⲩⲧⲁⲗϭⲟⲟⲩ
14 En de koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was openbaar geworden), en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom werken die krachten in Hem.
ⲓ̅ⲇ̅ⲁⲩⲱ ⲁϥⲥⲱⲧⲙ ⲛϭⲓ ϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ⲡⲣⲣⲟ ⲁⲡⲉϥⲣⲁⲛ ⲅⲁⲣ ϯⲥⲟⲉⲓⲧ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲡⲉⲧϯⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲙⲁ ⲁϥⲧⲱⲟⲩⲛ ϩⲛ ⲛⲉⲧⲙⲟⲟⲩⲧ ⲁⲩⲱ ⲉⲧⲃⲉ ⲡⲁⲓ ⲛϭⲟⲙ ⲉⲛⲉⲣⲅⲓ ⲛϩⲏⲧϥ
15 Anderen zeiden: Hij is Elias; en anderen zeiden: Hij is een profeet, of als een der profeten.
ⲓ̅ⲉ̅ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲇⲉ ⲛⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ϩⲏⲗⲉⲓⲁⲥ ⲡⲉ ϩⲉⲛⲕⲟⲟⲩⲉ ⲇⲉ ϫⲉ ⲟⲩⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ ⲡⲉ ⲛⲑⲉ ⲛⲟⲩⲁ ⲛⲛⲉⲡⲣⲟⲫⲏⲧⲏⲥ
16 Maar als het Herodes hoorde, zeide hij: Deze is Johannes, dien ik onthoofd heb; die is van de doden opgewekt.
ⲓ̅ⲋ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲥⲱⲧⲙ ⲇⲉ ⲛϭⲓ ϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ⲡⲉϫⲁϥ ϫⲉ ⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲡⲉ ⲛⲧⲁⲓϥⲓⲧⲉϥⲁⲡⲉ ⲛⲧⲟϥ ⲡⲉ ⲛⲧⲁϥⲧⲱⲟⲩⲛ
17 Want dezelve Herodes, enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangen genomen, en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Herodias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had.
ⲓ̅ⲍ̅ϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ⲅⲁⲣ ⲁϥϫⲟⲟⲩ ⲁϥⲁⲙⲁϩⲧⲉ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲁϥⲙⲟⲣϥ ⲁϥⲕⲁⲁϥ ϩⲙ ⲡⲉϣⲧⲉⲕⲟ ⲉⲧⲃⲉ ϩⲏⲣⲱⲇⲓⲁⲥ ⲑⲓⲙⲉ ⲙⲫⲓⲗⲓⲡⲡⲟⲥ ⲡⲉϥⲥⲟⲛ ⲉⲃⲟⲗ ϫⲉ ⲁϥϩⲙⲟⲟⲥ ⲛⲙⲙⲁⲥ
18 Want Johannes zeide tot Herodes: Het is u niet geoorloofd de huisvrouw uws broeders te hebben.
ⲓ̅ⲏ̅ⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲅⲁⲣ ⲛⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ϫⲉ ⲟⲩⲕ ⲉⲝⲉⲥⲧⲓ ⲛⲁⲕ ⲉϫⲓ ⲛⲑⲓⲙⲉ ⲙⲡⲉⲕⲥⲟⲛ
19 En Herodias legde op hem toe; en wilde hem doden, en konde niet;
ⲓ̅ⲑ̅ϩⲏⲣⲱⲇⲓⲁⲥ ⲇⲉ ⲛⲉⲥϭⲟⲛⲧ ⲉⲣⲟϥ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲥⲟⲩⲱϣ ⲉⲙⲟⲟⲩⲧϥ ⲙⲡⲉⲥϭⲙϭⲟⲙ ⲇⲉ
20 Want Herodes vreesde Johannes, wetende, dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en hoorde hem gaarne.
ⲕ̅ϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ⲅⲁⲣ ⲛⲉϥⲟ ⲛϩⲟⲧⲉ ϩⲏⲧϥ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲉϥⲥⲟⲟⲩⲛ ⲙⲙⲟϥ ϫⲉ ⲟⲩⲣⲱⲙⲉ ⲛⲇⲓⲕⲁⲓⲟⲥ ⲡⲉ ⲉϥⲟⲩⲁⲁⲃ ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥⲧⲙⲁⲓⲟ ⲙⲙⲟϥ ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲥⲱⲧⲙ ⲇⲉ ⲉⲣⲟϥ ⲛϩⲁϩ ⲛⲥⲟⲡ ⲁϥⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥⲥⲱⲧⲙ ⲉⲣⲟϥ ⲉϥⲡⲓⲑⲉ
21 En als er een welgelegen dag gekomen was, toen Herodes, op den dag zijner geboorte, een maaltijd aanrichtte, voor zijn groten, en de oversten over duizend, en de voornaamsten van Galilea;
ⲕ̅ⲁ̅ⲛⲧⲉⲣⲉⲟⲩϩⲟⲟⲩ ⲇⲉ ⲛⲣⲁⲛ ϣⲱⲡⲉ ⲉⲁϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ϩⲙ ⲡⲉϥϩⲟⲩⲙⲓⲥⲉ ⲉⲣⲟⲩⲇⲓⲡⲛⲟⲛ ⲉⲛⲉϥⲙⲉⲅⲓⲥⲧⲁⲛⲟⲥ ⲁⲩⲱ ⲉⲛⲭⲓⲗⲓⲁⲣⲭⲟⲥ ⲙⲛⲛⲛⲟϭ ⲛⲧⲅⲁⲗⲓⲗⲁⲓⲁ
22 En als de dochter van dezelve Herodias inkwam, en danste, en Herodes en dengenen, die mede aanzaten, behaagde, zo zeide de koning tot het dochtertje: Eis van mij, wat gij ook wilt, en ik zal het u geven.
ⲕ̅ⲃ̅ⲁⲥⲉⲓ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲛϭⲓ ⲧϣⲉⲉⲣⲉ ⲛϩⲏⲣⲱⲇⲓⲁⲥ ⲁⲥⲟⲣⲭⲉ ⲁⲥⲣⲁⲛⲁϥ ⲛϩⲏⲣⲱⲇⲏⲥ ⲙⲛ ⲛⲉⲧⲛⲏϫ ⲡⲉⲣⲟ ⲇⲉ ⲁϥϫⲟⲟⲥ ⲛⲧϣⲉⲉⲣⲉ ϣⲏⲙ ϫⲉ ⲁⲓⲧⲓ ⲙⲙⲟⲓ ⲙⲡⲉⲧⲉⲟⲩⲁϣϥ ⲁⲩⲱ ϯⲛⲁⲧⲁⲁϥ ⲛⲉ
23 En hij zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven, ook tot de helft mijns koninkrijks!
ⲕ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ⲁϥϩⲟⲙⲟⲗⲟⲅⲉⲓ ⲛⲁⲥ ϫⲉ ⲡⲉⲧⲉⲣⲁⲁⲓⲧⲓ ⲙⲙⲟⲓ ⲙⲙⲟϥ ϯⲛⲁⲧⲁⲁϥ ⲛⲉ ϣⲁⲧⲡⲁϣⲉ ⲛⲧⲁⲙⲛⲧⲣⲣⲟ
24 En zij, uitgegaan zijnde, zeide tot haar moeder: Wat zal ik eisen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper.
ⲕ̅ⲇ̅ⲛⲧⲉⲣⲉⲥⲉⲓ ⲇⲉ ⲉⲃⲟⲗ ⲁⲥϫⲟⲟⲥ ⲛⲧⲉⲥⲙⲁⲁⲩ ϫⲉ ⲧⲁⲁⲓⲧⲓ ⲛⲟⲩ ⲛⲧⲟⲥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁⲥ ϫⲉ ⲉⲧⲓ ⲛⲧⲁⲡⲉ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲡⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲧⲏⲥ
25 En zij, terstond met haast ingaande tot den koning, heeft het geeist, zeggende: Ik wil, dat gij mij nu terstond, in een schotel, geeft het hoofd van Johannes den Doper.
ⲕ̅ⲉ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉⲥⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ϣⲁⲡⲉⲣⲟ ⲁⲥⲁⲓⲧⲓ ⲙⲙⲟϥ ⲉⲥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ϯⲟⲩⲱϣ ϫⲉⲕⲁⲥ ⲧⲉⲛⲟⲩ ⲉⲕⲉϯ ⲛⲁⲓ ϩⲓϫⲛ ⲟⲩⲡⲓⲛⲁⲝ ⲛⲧⲁⲡⲉ ⲛⲓⲱϩⲁⲛⲛⲏⲥ ⲡⲃⲁⲡⲧⲓⲥⲧⲏⲥ
26 En de koning, zeer bedroefd geworden zijnde, nochtans om de eden, en degenen, die mede aanzaten, wilde hij haar hetzelve niet afslaan.
ⲕ̅ⲋ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲙⲕⲁϩ ⲛϩⲏⲧ ⲛϭⲓ ⲡⲣⲣⲟ ⲉⲧⲃⲉ ⲛⲁⲛⲁⲩϣ ⲙⲛ ⲛⲉⲧⲛⲏϫ ⲛⲙⲙⲁϥ ⲙⲡϥⲟⲩⲱϣ ⲉⲧⲥⲧⲟⲥ ⲉⲃⲟⲗ
27 En de koning zond terstond een scherprechter, en gebood zijn hoofd te brengen. Deze nu ging heen, en onthoofdde hem in de gevangenis;
ⲕ̅ⲍ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲡⲉⲣⲟ ⲁϥϫⲟⲟⲩ ⲛⲟⲩⲥⲡⲉⲕⲟⲩⲗⲁⲧⲱⲣ ⲁϥⲟⲩⲉϩⲥⲁϩⲛⲉ ⲛⲁϥ ⲉⲧⲣⲉϥⲛⲧⲉϥⲁⲡⲉ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲇⲉ ⲁϥϥⲓⲧⲉϥⲁⲡⲉ ϩⲙ ⲡⲉϣⲧⲉⲕⲟ
28 En bracht zijn hoofd in een schotel, en gaf hetzelve het dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve harer moeder.
ⲕ̅ⲏ̅ⲁϥⲛⲧⲥ ϩⲓϫⲙ ⲡⲡⲓⲛⲁⲝ ⲁϥⲧⲁⲁⲥ ⲛⲧϣⲉⲉⲣⲉ ϣⲏⲙ ⲧϣⲉⲉⲣⲉ ϣⲏⲙ ⲇⲉ ⲁⲥⲧⲁⲁⲥ ⲛⲧⲉⲥⲙⲁⲁⲩ
29 En als zijn discipelen dit hoorden, gingen zij en namen zijn dood lichaam weg, en legden dat in een graf.
ⲕ̅ⲑ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲥⲱⲧⲙ ⲛϭⲓ ⲙⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲁⲩⲉⲓ ⲁⲩϥⲓⲡⲉϥⲥⲱⲙⲁ ⲁⲩⲕⲁⲁϥ ϩⲛ ⲟⲩⲙϩⲁⲟⲩ
30 En de apostelen kwamen weder tot Jezus, en boodschapten Hem alles, beide wat zij gedaan hadden, en wat zij geleerd hadden.
ⲗ̅ⲛⲁⲡⲟⲥⲧⲟⲗⲟⲥ ⲇⲉ ⲁⲩⲥⲱⲟⲩϩ ⲉⲓⲏⲥ ⲁⲩⲱ ⲁⲩϫⲱ ⲁⲩⲧⲁⲩⲟ ⲉⲣⲟϥ ⲛⲛⲉⲛⲧⲁⲩⲁⲁⲩ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲙⲛ ⲛⲉⲛⲧⲁⲩⲁⲁⲩ ⲛⲥⲃⲱ
31 En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig; want er waren velen, die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten.
ⲗ̅ⲁ̅ⲡⲉϫⲉ ⲓⲏⲥ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ⲁⲙⲏⲓⲛ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲛⲥⲁⲩⲥⲁ ⲉⲩⲙⲁ ⲛϫⲁⲓⲉ ⲛⲧⲉⲧⲛⲙⲧⲟⲛ ⲙⲙⲱⲧⲛ ⲛⲟⲩⲕⲟⲩⲉⲓ ⲛⲉⲧⲛⲏⲩ ⲅⲁⲣ ⲁⲩⲱ ⲛⲉⲧⲃⲏⲕ ⲛⲉⲛⲁϣⲱⲟⲩ ⲉⲙⲁⲩⲕⲁⲁⲩ ⲉⲥⲣϥⲉ ⲉⲟⲩⲱⲙ
32 En zij vertrokken in een schip, naar een woeste plaats, alleen.
ⲗ̅ⲃ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲧⲁⲗⲉ ⲉⲡϫⲟⲉⲓ ⲁⲩⲃⲱⲕ ⲙⲁⲩⲁⲁⲩ ⲉⲩⲙⲁ ⲛϫⲁⲉⲓⲉ
33 En de scharen zagen hen heenvaren, en velen werden Hem kennende, en liepen gezamenlijk te voet van alle steden derwaarts, en kwamen hun voor, en gingen samen tot Hem.
ⲗ̅ⲅ̅ⲁϩⲁϩ ⲇⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲉⲩⲃⲏⲕ ⲁⲩⲥⲟⲩⲱⲛⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲙⲡⲟⲗⲓⲥ ⲁⲩⲡⲱⲧ ⲉⲣⲁⲧⲟⲩ ⲁⲩⲣϣⲟⲣⲡ ⲇⲉ ⲉⲣⲟⲟⲩ
34 En Jezus, uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; want zij waren als schapen, die geen herder hebben; en Hij begon hun vele dingen te leren.
ⲗ̅ⲇ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲉⲓ ⲉⲃⲟⲗ ⲁϥⲛⲁⲩ ⲉⲩⲛⲟϭ ⲙⲙⲏⲏϣⲉ ⲁⲩⲱ ⲁϥϣⲛ ϩⲧⲏϥ ⲉϫⲱⲟⲩ ϫⲉ ⲛⲉⲩⲟ ⲛⲑⲉ ⲛϩⲉⲛⲉⲥⲟⲟⲩ ⲉⲙⲙⲛⲧⲟⲩ ϣⲱⲥ ϩⲓϫⲱⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲁϥⲁⲣⲭⲓ ⲉϯ ⲥⲃⲱ ⲛⲁⲩ ⲉⲙⲁⲧⲉ
35 En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag;
ⲗ̅ⲉ̅ⲛⲧⲉⲣⲉⲛⲁⲩ ⲇⲉ ϣⲉ ⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲁⲩϯⲡⲉⲩⲟⲩⲟⲉⲓ ⲉⲣⲟϥ ⲉⲩϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲡⲙⲁ ⲟⲩϫⲁⲓⲉ ⲡⲉ ⲁⲩⲱ ⲏⲇⲏ ⲁⲛⲁⲩ ϣⲉ
36 Laat ze van U, opdat zij heengaan in de omliggende dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet, wat zij eten zullen.
ⲗ̅ⲋ̅ⲕⲁⲁⲩ ⲉⲃⲟⲗ ϫⲉ ⲉⲩⲉⲃⲱⲕ ⲉⲛⲥⲱϣⲉ ⲉⲧϩⲙⲡⲉⲩⲕⲱⲧⲉ ⲙⲛ ⲛⲉⲧⲙⲉ ⲛⲥⲉⲧⲟⲟⲩ ⲛⲁⲩ ⲛⲛⲉⲧⲟⲩⲛⲁⲟⲩⲟⲙⲟⲩ
37 Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan, en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven?
ⲗ̅ⲍ̅ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲁϥⲟⲩⲱϣⲃ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ⲛⲁⲩ ϫⲉ ϯ ⲛⲁⲩ ⲛⲧⲱⲧⲛ ⲉⲧⲣⲉⲩⲟⲩⲱⲙ ⲡⲉϫⲁⲩ ⲛⲁϥ ϫⲉ ⲙⲁⲣⲛⲃⲱⲕ ⲛⲧⲛⲧⲟⲟⲩ ⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥ ⲛϣⲉ ⲛⲟⲉⲓⲕ ⲛⲧⲛⲧⲁⲁⲩ ⲛⲁⲩ ⲉⲟⲩⲱⲙ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲡⲉϫⲁϥ ⲛⲁⲩ
38 En Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen.
ⲗ̅ⲏ̅ϫⲉ ⲟⲩⲛⲧⲏⲧⲛ ⲟⲩⲏⲣ ⲛⲟⲉⲓⲕ ⲃⲱⲕ ⲛⲧⲉⲧⲛⲛⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲉⲓⲙⲉ ⲡⲉϫⲁⲩ ⲛⲁϥ ϫⲉ ϯⲟⲩ ⲙⲛⲧⲃⲧ ⲥⲛⲁⲩ
39 En Hij gebood hun, dat zij hen allen zouden doen nederzitten bij waardschappen, op het groene gras.
ⲗ̅ⲑ̅ⲁⲩⲱ ⲁϥⲟⲩⲉϩⲥⲁϩⲛⲉ ⲛⲁⲩ ⲉⲧⲣⲉⲩⲛⲟϫⲟⲩ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲉⲩⲟ ⲛⲁⲩⲏⲧ ⲁⲩⲏⲧ ⲉϫⲙⲡⲉⲭⲟⲣⲧⲟⲥ ⲉⲧⲟⲩⲉⲧⲟⲩⲱⲧ
40 En zij zaten neder in gedeelten bij honderd te zamen, en bij vijftig te zamen.
ⲙ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲛⲟϫⲟⲩ ⲉⲩⲟ ⲛⲁⲩⲏⲧ ⲁⲩⲏⲧ ϣⲉ ϣⲉ ⲁⲩⲱ ⲧⲁⲉⲓⲟⲩ ⲧⲁⲉⲓⲟⲩ
41 En als Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, zag Hij op naar den hemel, zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen, en de twee vissen deelde Hij voor allen.
ⲙ̅ⲁ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥϫⲓ ⲇⲉ ⲙⲡϯⲟⲩ ⲛⲟⲓⲕ ⲛⲙⲡⲧⲃⲧ ⲥⲛⲁⲩ ⲁϥϥⲓⲁⲧϥ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲧⲡⲉ ⲁϥⲥⲙⲟⲩ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲁϥⲡⲉϣⲛⲟⲉⲓⲕ ⲁϥⲧⲁⲁⲩ ⲛⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ϫⲉ ⲉⲩⲉⲕⲁⲁⲩ ϩⲁⲣⲱⲟⲩ ⲡⲕⲉⲧⲃⲧ ⲥⲛⲁⲩ ⲁϥⲡⲟϣⲟⲩ ⲉϫⲱⲟⲩ ⲧⲏⲣⲟⲩ
42 En zij aten allen, en zijn verzadigd geworden.
ⲙ̅ⲃ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲟⲩⲱⲙ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲁⲩⲥⲓ
43 En zij namen op twaalf volle korven brokken, en van de vissen.
ⲙ̅ⲅ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩϥⲓⲙⲛⲧⲥⲛⲟⲟⲩⲥ ⲛⲕⲟⲧ ⲉⲩⲙⲉϩ ⲗⲗⲁⲕⲙ ⲁⲩϥⲓ ⲟⲛ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲛⲧⲃⲧ
44 En die daar de broden gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen.
ⲙ̅ⲇ̅ⲛⲉⲛⲧⲁⲩⲟⲩⲱⲙ ⲇⲉ ⲛⲉⲩⲛⲁⲣⲁⲩϭⲓⲥⲧⲃⲁ ⲣⲣⲱⲙⲉ
45 En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor henen te varen aan de andere zijde tegen over Bethsaida, terwijl Hij de schare van Zich zou laten.
ⲙ̅ⲉ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲁϥⲁⲛⲁⲅⲕⲁⲍⲉ ⲛⲛⲉϥⲙⲁⲑⲏⲧⲏⲥ ⲉⲧⲁⲗⲉ ⲉⲡϫⲟⲉⲓ ⲁⲩⲱ ⲉⲣϣⲟⲣⲡ ⲉⲣⲟϥ ⲉⲡⲓⲕⲣⲟ ⲉⲃⲏⲑⲥⲁⲓⲇⲁ ϣⲁⲛⲧⲉϥⲕⲁⲡⲙⲏⲏϣⲉ ⲉⲃⲟⲗ
46 En als Hij aan dezelve hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden.
ⲙ̅ⲋ̅ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲁⲡⲟⲥⲧⲁⲥⲥⲉ ⲛⲁⲩ ⲁϥⲃⲱⲕ ⲉϩⲣⲁⲓ ⲉⲡⲧⲟⲟⲩ ⲉϣⲗⲏⲗ
47 En als het nu avond was geworden, zo was het schip in het midden van de zee, en Hij was alleen op het land.
ⲙ̅ⲍ̅ⲛⲧⲉⲣⲉⲣⲟⲩϩⲉ ⲇⲉ ϣⲱⲡⲉ ⲛⲉⲣⲉⲡϫⲟⲉⲓ ϩⲛ ⲧⲙⲏⲧⲉ ⲛⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ⲁⲩⲱ ⲛⲧⲟϥ ⲛⲉϥϩⲓⲡⲉⲕⲣⲟ ⲙⲁⲩⲁⲁϥ
48 En Hij zag, dat zij zich zeer pijnigden, om het schip voort te krijgen; want de wind was hun tegen; en omtrent de vierde wake des nachts, kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hen voorbijgaan.
ⲙ̅ⲏ̅ⲛⲧⲉⲣⲉϥⲛⲁⲩ ⲇⲉ ⲉⲣⲟⲟⲩ ⲉⲩϩⲟⲥⲉ ϩⲙ ⲡⲧⲣⲉⲩⲥϭⲏⲣ ⲡⲧⲏⲩ ⲅⲁⲣ ⲛⲉϥϯ ⲟⲩⲃⲏⲩ ϩⲙ ⲡⲙⲉϩϥⲧⲟⲟⲩ ⲛϣⲱⲡ ⲛⲧⲉⲩϣⲏ ⲁϥⲉⲓ ϣⲁⲣⲟⲟⲩ ⲉϥⲙⲟⲟϣⲉ ϩⲓϫⲛ ⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ⲁⲩⲱ ⲛⲉϥⲟⲩⲱϣ ⲉⲡⲁⲣⲁⲅⲉ ⲙⲙⲟⲟⲩ
49 En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden, dat het een spooksel was, en schreeuwden zeer;
ⲙ̅ⲑ̅ⲛⲧⲟⲟⲩ ⲇⲉ ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲛⲁⲩ ⲉⲣⲟϥ ⲉϥⲙⲟⲟϣⲉ ϩⲓϫⲛ ⲑⲁⲗⲁⲥⲥⲁ ⲁⲩⲙⲉⲉⲩⲉ ϫⲉ ⲟⲩⲫⲁⲛⲧⲁⲥⲙⲁ ⲡⲉ ⲁⲩⲱ ⲁⲩϫⲓϣⲕⲁⲕ ⲉⲃⲟⲗ
50 Want zij zagen Hem allen, en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen, en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het; vreest niet.
ⲛ̅ⲁⲩⲉⲓⲟⲣϩϥ ⲅⲁⲣ ⲧⲏⲣⲟⲩ ⲁⲩⲱ ⲁⲩϣⲧⲟⲣⲧⲣ ⲛⲧⲟϥ ⲇⲉ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲁϥϣⲁϫⲉ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲉϥϫⲱ ⲙⲙⲟⲥ ϫⲉ ⲧⲱⲕ ⲛϩⲏⲧ ⲁⲛⲟⲕ ⲡⲉ ⲙⲡⲣⲣϩⲟⲧⲉ
51 En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij ontzetten zich bovenmate zeer in zichzelven, en waren verwonderd.
ⲛ̅ⲁ̅ⲁⲩⲱ ⲁϥⲁⲗⲉ ⲉⲡϫⲟⲉⲓ ⲛⲙⲙⲁⲩ ⲁⲡⲧⲏⲩⲗⲟ ⲃⲃⲟⲗ ⲁⲩⲣϣⲡⲏⲣⲉ ⲇⲉ ⲉⲙⲁⲧⲉ
52 Want zij hadden niet gelet op het wonder der broden; want hun hart was verhard.
ⲛ̅ⲃ̅ⲙⲡⲟⲩⲛⲟⲉⲓ ⲅⲁⲣ ϩⲓⲛⲟⲉⲓⲕ ⲁⲗⲗⲁ ⲛⲉⲣⲉⲡⲉⲩϩⲏⲧ ⲧⲏⲙ
53 En als zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesareth, en havenden aldaar.
ⲛ̅ⲅ̅ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲙⲟⲟⲛⲉ ⲇⲉ ⲉⲡⲉⲕⲣⲟ ⲁⲩⲉⲓ ⲉⲅⲉⲛⲛⲏⲥⲁⲣⲉⲧ
54 En als zij uit het schip gegaan waren, terstond werden zij Hem kennende.
ⲛ̅ⲇ̅ⲛⲧⲉⲣⲟⲩⲡⲉ ⲇⲉ ⲉⲡⲉⲕⲣⲟ ⲛⲧⲉⲩⲛⲟⲩ ⲁⲩⲥⲟⲩⲱⲛϥ
55 En het gehele omliggende land doorlopende, begonnen zij op beddekens degenen, die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse, waar zij hoorden, dat Hij was.
ⲛ̅ⲉ̅ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲡⲱⲧ ⲉⲃⲟⲗ ϩⲛ ⲧⲉⲭⲱⲣⲁ ⲧⲏⲣⲥ ⲉⲧⲙⲙⲁⲩ ⲁⲩⲱ ⲁⲩⲁⲣⲭⲉⲓ ⲉⲉⲓⲛⲉ ϩⲓϫⲛ ⲛⲉⲧϭⲗⲱϭ ⲛⲛⲉⲧⲙⲟⲕϩ ϩⲛ ⲛⲉⲩϣⲱⲛⲉ ⲉⲡⲙⲁ ⲉϣⲁⲩⲥⲱⲧⲙ ϫⲉ ϥⲛϩⲏⲧϥ
56 En zo waar Hij kwam, in vlekken, of steden, of dorpen, daar leiden zij de kranken op de markten, en baden Hem, dat zij maar den zoom Zijns kleeds aanraken mochten; en zovelen, als er Hem aanraakten, werden gezond.
ⲛ̅ⲋ̅ⲁⲩⲱ ⲡⲙⲁ ⲉⲧϥⲛⲁⲃⲱⲕ ⲉϩⲟⲩⲛ ⲉⲣⲟϥ ⲉϩⲉⲛϯⲙⲉ ⲏ ϩⲉⲛⲡⲟⲗⲓⲥ ⲏ ϩⲉⲛⲥⲱϣⲉ ϣⲁⲩⲕⲁⲛⲉⲧϣⲱⲛⲉ ϩⲛ ⲛⲁⲅⲟⲣⲁ ⲛⲥⲉⲥⲉⲡⲥⲱⲡϥ ϫⲉⲕⲁⲥ ⲉⲩⲉϫⲱϩ ⲉⲡⲧⲟⲡ ⲛⲧⲉϥϣⲧⲏⲛ ⲁⲩⲱ ⲛⲉϣⲁⲩϫⲱϩ ⲉⲣⲟϥ ϣⲁⲩⲗⲟ

< Markus 6 >